200105815/1.
Datum uitspraak: 30 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Hilversum,
appellanten,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 12 oktober 2001 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 5 februari 2001 hebben appellanten, voor zover hier van belang, aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het vergroten van de woning op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 4 september 2001 hebben appellanten het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften van 21 augustus 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 12 oktober 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de president) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 21 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 maart 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 april 2002 heeft [verzoeker] een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door drs. T. Eisenburger, ambtenaar der gemeente, en [verzoeker] in persoon, bijgestaan door mr. G.J.A.M. Bogaers, advocaat te Laren (N-H), zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Villagebied” rusten op het betrokken perceel de bestemming “Woondoeleinden (W)” en de medebestemming “Primair woongebied met landschappelijke en cultuurhistorische waarden”.
Ingevolge artikel 7, derde lid, aanhef en onder e, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, dient de afstand tussen hoofdgebouwen op gronden gelegen op blad 2 van de kaart tenminste 10 meter te bedragen.
Ingevolge artikel 7, derde lid, aanhef en onder f, van de planvoorschriften dienen voorgevels, of delen daarvan, van hoofdgebouwen in de voorgevelrooilijn te worden gebouwd.
Ingevolge artikel 7, derde lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mag de gezamenlijke grondoppervlakte aan hoofdgebouwen, bijgebouwen en overkappingen per perceel niet meer bedragen dan 150 m².
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 12, van de planvoorschriften wordt onder hoofdgebouw verstaan een gebouw, dat op een perceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
2.2. Ingevolge artikel 2.5.12 van de bouwverordening van de gemeente Hilversum is het verboden te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
2.3. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Woningwet, blijven de voorschriften van de bouwverordening buiten toepassing, voor zover deze niet overeenstemmen met de voorschriften van het desbetreffende bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Woningwet, blijven de voorschriften van de bouwverordening aanvullend van toepassing indien het desbetreffende bestemmingsplan geen voorschriften bevat, die hetzelfde onderwerp regelen, tenzij het desbetreffende bestemmingsplan anders bepaalt.
2.4. Appellanten betogen dat de president ten onrechte heeft overwogen dat zij het bouwplan, voor zover betrekking hebbend op de serre, mede hadden moeten toetsen aan de in de gemeentelijke bouwverordening vervatte voorschriften betreffende de achtergevelrooilijn.
2.5. Dit betoog slaagt. Gelet op voornoemde planvoorschriften, in onderlinge samenhang bezien, is de Afdeling, anders dan de president, van oordeel dat in het bestemmingsplan “Villagebied” de situering van gebouwen op percelen met voornoemde bestemmingen uitputtend is geregeld en dat voormelde voorschriften van de bouwverordening mitsdien niet aanvullend van toepassing blijven. Daarbij wordt met betrekking tot de door [verzoeker] aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 1999 in zaak no. H01.98.1901 overwogen dat in die zaak, anders dan in de thans voorliggende zaak, uitsluitend de afstanden tussen de belendende panden aan dezelfde zijde van de weg waren geregeld en niet tevens de afstanden tot de achtergelegen bebouwing. Reeds hierom kan niet worden gesproken van een vergelijkbaar geval.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep als ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 12 oktober 2001, AWB 01/3412 WW en AWB 01/3413 WW;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Boer
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2002