200104736/1.
Datum uitspraak: 30 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de stichting "Stichting Instandhouding Leefbaarheid Dieren Noord-Oost e.o., gevestigd te Dieren, [appellanten], wonend te [woonplaats] (hierna: STIL),
2. [appellant], wonend te [woonplaats],
appellanten,
gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.
Bij besluit van 19 december 2000 heeft de gemeenteraad van Rheden, op voorstel van burgemeester en wethouders van 21 november 2000, het bestemmingsplan "Kanaalweg 1998" vastgesteld.
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 24 juli 2001, kenmerk RE2001.3185, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft STIL bij brief van 22 september 2001, bij de Raad van State ingekomen op 25 september 2001, en [appellant sub 2] bij brief van 26 september 2001, bij de Raad van State ingekomen op 26 september 2001, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 november 2001 hebben verweerders medegedeeld geen aanleiding te zien tot het indienen van een verweerschrift.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 24 juli 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2002, waar STIL, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en [deskundige], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. J. Pieters, advocaat te Arnhem, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, en L. Jongman, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Verder is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door A.H. ten Dam, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).
Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.2. Het plan voorziet in een deel van de omleggingsweg bij Laag Soeren (N 786) en in de reconstructie van de Kanaalweg vanaf de aansluiting op de omlegging Laag-Soeren tot aan de spoorlijn Arnhem-Zutphen in de bebouwde kom van Dieren.
Verweerders hebben bij het bestreden besluit goedkeuring verleend aan het plandeel dat voorziet in de reconstructie van de Kanaalweg.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.4. [Appellant sub 2] en STIL kunnen zich niet met het bestreden besluit verenigen voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan de reconstructie van de Kanaalweg. [Appellant sub 2] stelt dat los van de aanleg van de omleggingsweg Laag Soeren het nut en de noodzaak van de reconstructie van de Kanaalweg niet is aangetoond. Daarnaast stellen [appellant sub 2] en STIL dat het akoestisch rapport van DGMR niet juist is, onder andere omdat er geen deugdelijke verkeersprognose aan ten grondslag ligt. Verder is STIL van mening dat alvorens de gemeenteraad over kan gaan tot het vaststellen van het bestemmingsplan, de procedure omtrent het vaststellen van hogere grenswaarden afgerond dient te zijn. Voorts heeft zij bezwaar tegen het in het plan voorziene fietspad aangezien het plan geen verkeersveilige situatie waarborgt. Daarnaast menen zij dat in het bestemmingsplan dient te worden vastgelegd dat ter hoogte van het fietspad een ecologische groenwal aangelegd wordt. [Appellant sub 2] stelt verder dat de Kanaalweg dichtbij het Centraal Veluws Natuurgebied ligt dat is aangewezen als speciale beschermingszone. In dit verband hebben verweerders niet een passende beoordeling gemaakt in de zin van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, aldus [appellant sub 2].
2.5. De gemeenteraad heeft overwogen dat het gemeentelijk beleid erop is gericht om de gebiedsontsluitende functie van de gehele weg tussen Apeldoorn en Dieren te verbeteren. Hij stelt dat het doorgaande verkeer nu door de kernen wordt geleid, waardoor onveilige situaties en verkeershinder ontstaan. De gemeenteraad acht, gelet op de huidige verkeersdruk, de reconstructie en verbreding van de Kanaalweg nodig ongeacht het al dan niet doorgaan van de omleggingsweg. Ten aanzien van het fietspad van het Nachtegaalspad naar de Kappersweg is de gemeenteraad van mening dat het plan voldoende waarborgen biedt voor de veiligheid van de fietser.
2.6. Verweerders hebben het plan, voorzover daarbij de reconstructie van de Kanaalweg mogelijk wordt gemaakt, niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht. Zij zijn van mening dat de Kanaalweg niet meer voldoet aan de huidige eisen inzake inrichting en verkeersveiligheid, zodat de reconstructie van de weg noodzakelijk is. Verweerders stellen dat het aan het bestemmingsplan ten grondslag liggend akoestisch rapport met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Verder zijn verweerders van mening dat de reconstructie van de weg geen significant effect zal hebben op het nabijgelegen Centraal Veluws Natuurgebied.
2.7. De Afdeling overweegt dat de in het plan voorziene reconstructie van de Kanaalweg gelijktijdig in procedure is gebracht met de omleggingsweg Laag-Soeren. De omleggingsweg dient ter vermindering van doorgaand verkeer door Laag Soeren ter verbetering van de verkeersafwikkeling, leefbaarheid en verkeersveiligheid in Laag Soeren. De reconstructie is bedoeld om de verkeersfunctie van de Harderwijkerweg te verschuiven naar de Kanaalweg ter bevordering van de verkeersveiligheid.
2.7.1. Uit de stukken blijkt dat de Kanaalweg een bestaande weg is, met een breedte van ongeveer 5,8 meter, die ingeklemd ligt tussen het Apeldoornskanaal aan één kant en de spoorlijn Apeldoorn-Dieren aan de andere kant. Na de reconstructie is de breedte van de Kanaalweg ongeveer 6,8 meter buiten de bebouwde kom en ongeveer 6,6 meter binnen de bebouwde kom. Ter hoogte van de Kappersweg wordt een linksaf-strook aangelegd en wordt de Kanaalweg verbreed tot ongeveer 9,9 meter. Het verkeer op de Kanaalweg zal toenemen als het gemeentebestuur maatregelen zal treffen om het sluipverkeer op de Harderwijkerweg te voorkomen en de verkeersveiligheid in de kern Dieren te bevorderen. Niet gebleken is dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de Kanaalweg niet meer voldoet aan de huidige eisen van verkeersveiligheid en inrichting en derhalve dient te worden verbreed en vernieuwd. De Afdeling is van oordeel dat het nut en de noodzaak van de reconstructie van de Kanaalweg, ook los van de omleggingsweg Laag-Soeren, voldoende aannemelijk is gemaakt.
2.7.2. In opdracht van de Provincie Gelderland heeft DGMR raadgevende ingenieurs B.V. op 6 juli 2000 een akoestisch rapport uitgebracht. In dit onderzoek is de geluidbelasting op de aanwezige woningen in de huidige situatie en de toekomstige situatie bepaald. Het rapport is gebaseerd op door de provincie aangeleverde verkeerstellingen verricht in 1996 en 1999. Op basis hiervan is een prognose gemaakt voor het jaar 2010.
STIL en [appellant sub 2] hebben geen gegevens overgelegd op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat in het rapport onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd en dat de uitkomsten van het onderzoek onjuist zijn. Ook overigens hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat verweerders zich bij het nemen van het bestreden besluit niet hadden mogen baseren op dit rapport.
2.7.3. Ingevolge artikel 76, eerste lid, van de Wet geluidhinder worden bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere gebouwen dan woningen en van andere geluidsgevoelige objecten binnen die zone, de waarden in acht genomen die ingevolge artikel 82 en 100 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Ingevolge het tweede lid, voorzover hier van belang, worden in afwijking van het eerste lid bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan als in dat lid bedoeld hogere waarden in acht genomen, voorzover gedeputeerde staten met toepassing van artikel 82a, 83, 85 of 100a voor de vaststelling of herziening van het bestemmingsplan zodanige waarden hebben vastgesteld. Ingevolge artikel 100, eerste lid, van de Wet geluidhinder geldt, behoudens het tweede lid en artikel 100a, als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege een te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen een zone, de voor reconstructie ter plaatse heersende geluidsbelasting, met dien verstande dat een geluidsbelasting waarvan de waarde 50 dB(A) niet te boven gaat, in elk geval als toelaatbaar wordt aangemerkt. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wet geluidhinder wordt onder reconstructie van een weg een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg verstaan, ten gevolge waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg met 2 dB(A) of meer wordt verhoogd.
Blijkens het in het kader van de totstandkoming van het plan verrichte akoestische onderzoek heeft de aanpassing van de Kanaalweg tot gevolg dat de geluidsbelasting aan de gevels van een aantal woningen binnen de zone van deze weg met 2 dB(A) of meer zal toenemen. In zoverre is sprake van een reconstructie van een weg in de zin van de Wet geluidhinder. Verder blijkt uit het onderzoek dat de ingevolge artikel 100, eerste lid, van de Wet geluidhinder ten hoogste toelaatbare waarde wat betreft deze woningen zal worden overschreden. Op 19 oktober 2000 hebben verweerders hogere grenswaarden vastgesteld voor deze woningen. Deze hogere grenswaarden zijn voor het vaststellen van het bestemmingsplan vastgesteld en mitsdien tijdig. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het bestemmingsplan in zoverre is vastgesteld in overeenstemming met de Wet geluidhinder.
2.7.4. De dichtstbij gelegen grens van het plangebied bevindt zich op ongeveer 200 meter van het gebied dat de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bij besluit van 24 maart 2000, ter uitvoering van de Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG), als speciale beschermingszone, heeft aangewezen (Veluwe). Dit aanwijzingsbesluit was derhalve genomen vóór het nemen van het bestreden besluit. Gelet op artikel 7 van de Habitatrichtlijn is voor de desbetreffende gronden het beschermingsregime van artikel 6, tweede, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn van toepassing.
In artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn is bepaald dat de Lid-Staten passende maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen voorzover die factoren, gelet op de doelstellingen van de richtlijn, een significant effect zouden kunnen hebben.
Ingevolge artikel 6, derde lid, voorzover hier van belang, wordt voor plannen of projecten die significante gevolgen kunnen hebben voor een speciale beschermingszone een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. De bevoegde instanties mogen slechts toestemming voor het plan of project geven, nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van dat gebied niet zal aantasten.
Naar het oordeel van de Afdeling konden verweerders, gezien de afstand van de Kanaalweg tot het als speciale beschermingszone aangewezen gebied en de aard van de ingreep in het gebied, in redelijkheid het standpunt innemen dat in de zin van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn geen significant effect kan worden verwacht op de ornithologische waarden van de Veluwe als gevolg van de reconstructie van de Kanaalweg. Ook als wordt aangenomen dat artikel 6, derde lid, rechtstreeks werkt, is vanwege de afwezigheid van storende factoren met een significant effect evenmin aannemelijk dat het plan anderszins de natuurlijke kenmerken van de Veluwe als speciale beschermingszone zal aantasten.
2.7.5. Verder overweegt de Afdeling dat STIL de ecologische groenwal wenst binnen het plandeel met de bestemming “Spoorwegdoeleinden” met de aanduiding “groenvoorzieningen”. Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder b, van de planvoorschriften is voornoemd plandeel bestemd voor groenvoorzieningen, geluidwerende en/of visueel afschermende voorzieningen en beplantingen. Het plan biedt derhalve de mogelijkheid de door appellante gewenste voorzieningen te treffen. De inrichting van het desbetreffende plandeel is een kwestie van uitvoering en kan in het kader van deze procedure niet aan de orde komen.
2.7.6. Aan de zuidzijde van de Kanaalweg ligt een fietspad dat de verbinding vormt tussen het Nachtegaalspad en de Kappersweg. Het fietspad kruist de spoorlijn en loopt vervolgens parallel aan de Kanaalweg. Ter hoogte van de Kappersweg wordt het fietspad door de Kanaalweg onderbroken, waar de fietsers dienen over te steken teneinde de Kappersweg te bereiken.
Op plankaart 2B zijn gronden aangeduid met ‘fietspad toegelaten’. Ingevolge de artikelen 5, tweede lid, en 6, tweede lid, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor de aanleg van een fietspad als verbinding tussen het Nachtegaalspad en de Kappersweg. Gelet hierop maakt het plan zowel de huidige ligging van het fietspad ten noorden van de spoorlijn als de door STIL gewenste verlegging daarvan ten zuiden van de spoorlijn mogelijk.
Blijkens het rapport ‘Richtlijnen voor het ontwerpen van niet-autosnelwegen’ van de Commissie RONA, is de veiligheid op een fietspad onder meer afhankelijk van de breedte van het fietspad alsmede van de breedte van de scheiding tussen de autoweg en het fietspad. Met name de breedte van de scheiding is van belang. In het rapport is vermeld dat een scheiding van ongeveer 2,3 meter en breder veiliger is voor het fietsverkeer dan tussenbermen die smaller zijn dan deze waarde. In het rapport ‘Handboek Wegontwerp’ van het kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur (CROW) wordt een scheiding met een breedte van 2,5 meter gehanteerd.
De Afdeling overweegt dat de voornoemde afstanden indicatief zijn en daarvan kan worden afgeweken indien dit niet afdoet aan de verkeersveiligheid.
Het gemeentebestuur beoogt het bestaande fietspad te handhaven. Ten gevolge van de reconstructie van de Kanaalweg wordt de afstand tussen het fietspad en de Kanaalweg 1,3 meter. Uit de stukken, waaronder de brieven van 3VO, en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat in zoverre geen sprake kan zijn van een verkeersveilige situatie. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat onder andere door middel van het aanbrengen van een afscheiding tussen het fietspad en de Kanaalweg een kortere afstand dan genoemd in bovenstaande rapporten gehanteerd kan worden. Het plan maakt het treffen van dergelijke maatregelen mogelijk. De Afdeling merkt in dit verband op dat ter bevordering van de verkeersveiligheid op het fietspad inmiddels een verhoging bestaande uit betonbanden is aangelegd aan de rand van de Kanaalweg. Daarnaast is ter afscheiding een hekwerk aanwezig.
2.7.7. Ter hoogte van de oversteek van het fietspad naar de Kappersweg wordt de Kanaalweg ten gevolge van de reconstructie ongeveer 9,9 meter breed. Indien het gemeentebestuur de linksaf-strook zou aanleggen en verder geen maatregelen zal nemen ten behoeve van de overstekende fietsers kan het plan leiden tot een verkeersonveilige situatie voor de fietsers. Hoewel de vraag welke voorzieningen moeten worden getroffen ter voorkoming van een verkeersonveilige situatie ter plaatse een kwestie van uitvoering betreft, biedt het plan het juridisch-planologisch kader waarin ook de mogelijke gevolgen van de linksaf-strook dienen te worden meegewogen. Niet is gebleken dat verweerders bij het nemen van het besluit op enigerlei wijze rekening hebben gehouden met bovenstaand aspect.
Een en ander leidt tot het oordeel dat verweerders het bestreden besluit in zoverre hebben genomen in strijd met de hierbij te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van STIL is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart.
2.7.8. Wat betreft het overige hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders voor het overige terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
De beroepen van STIL, voor het overige, en [appellant sub 2] zijn ongegrond.
2.8. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van STIL gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 24 juli 2001, kenmerk RE2001.3185, voorzover goedkeuring is verleend aan het plandeel dat nader is aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart;
III. verklaart de beroepen van STIL, voor het overige, en [appellant sub 2] ongegrond;
IV. veroordeelt gedeputeerde staten van Gelderland in de door STIL in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 91,52; het bedrag dient door de provincie Gelderland te worden betaald aan STIL;
V. gelast dat de provincie Gelderland aan STIL het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 204,20) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. M. Oosting, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Lauwaars w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2002