200202398/1.
Datum uitspraak: 6 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerders.
Bij besluit van 18 december 2001, hebben burgemeester en wethouders van Nootdorp, thans Pijnacker-Nootdorp, het uitwerkingsplan "Uitwerkingsplan I Ypenburg-Nootdorp" vastgesteld.
Dit besluit is aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 19 maart 2002, kenmerk DRGG/ARB/02/553A, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 29 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2002, beroep ingesteld. Appellant heeft de gronden van zijn beroep aangevuld bij brief van 22 mei 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Verweerders hebben geen verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2002, waar appellant, in persoon, is verschenen. Voorts zijn burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door R. van den Bosch, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord. Verweerders zijn niet verschenen.
2.1. Het plangebied maakt deel uit van de ontwikkelingslocatie Ypenburg. Het uitwerkingsplan betreft een uitwerking van de in het bestemmingsplan “Ypenburg-Nootdorp” (hierna: het bestemmingsplan) gegeven bestemming “Uit te werken gebied voor woondoeleinden” en voorziet in de aanleg van een woonwijk met de daarbij behorende voorzieningen.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dienen verweerders te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerders de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellant stelt dat de voorlichting met betrekking tot de plannen onvoldoende is geweest. De bewoners van de bestaande wijken in Nootdorp-West zijn niet persoonlijk op de hoogte gesteld van het uitwerkingsplan en in de huis-aan-huis-bladen is evenmin melding gedaan van het plan. Daarnaast stelt appellant dat hij zich tevens niet van het bestemmingsplan “Ypenburg-Nootdorp”, waarin de uitwerkingsregeling is opgenomen, op de hoogte heeft kunnen stellen.
2.3.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) wordt in een bestemmingsplan geregeld op welke wijze belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijzen omtrent een uitwerking naar voren te brengen.
In artikel 6 van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan is bepaald dat de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing is op de voorbereiding van een besluit tot wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan op grond van
Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, van Algemene wet bestuursrecht, welk artikel deel uitmaakt van afdeling 3.4 van die wet, wordt voorafgaand aan de terinzagelegging in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huis-bladen of op een andere geschikte wijze kennis gegeven van de aanvraag of van het ontwerp.
De Afdeling stelt vast dat in het huis-aan-huis-blad “De Eendracht” van 1 augustus 2001 kennis is gegeven van de terinzagelegging van het ontwerp-plan. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat appellant niet in de gelegenheid is geweest zich op de hoogte te stellen van het plan. Voor een persoonlijke kennisgeving, waarin appellant op de hoogte wordt gesteld van het plan, biedt de wet geen grond. Ook anderszins bestaan geen aanknopingspunten dat hem een persoonlijke kennisgeving had moeten worden toegezonden.
Voorzover appellant meent niet op de hoogte te zijn gesteld van het bestemmingsplan “Ypenburg-Nootdorp”, is de Afdeling van oordeel dat van het op onjuiste wijze dan wel niet kennis geven van dit plan, niet is gebleken.
2.3.2. Appellant heeft voorts aangevoerd dat verweerders ten onrechte het plandeel met de bestemming “Verkeer (VE)” hebben goedgekeurd. Hij heeft bezwaar tegen de aanleg van een doorgaande weg voor gemotoriseerd verkeer vanaf Ypenburg via Crayenburg/Kromme Kade naar de Kerkweg en het nieuwe winkelcentrum in Nootdorp. Deze weg is volgens hem niet noodzakelijk en zal voor overlast en toenemende onveiligheid zorgen.
2.3.3. Verweerders hebben geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met de uitwerkingsregels dan wel de goede ruimtelijke ordening te achten en hebben het goedgekeurd. Zij kunnen op dit punt instemmen met de weerlegging van de ingediende zienswijze door burgemeester en wethouders.
2.3.4. Ingevolge artikel 13, eerste lid, onder e, van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan zijn de op de plankaart voor “Uit te werken gebied voor woondoeleinden (UW)” aangewezen gronden onder meer bestemd voor wegen. Op de plankaart van het bestemmingsplan zijn de belangrijkste ontsluitingswegen als zodanig aangegeven.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden dat de door appellant bestreden weg deel uitmaakt van deze in het bestemmingsplan opgenomen verkeers- en ontsluitingsstructuur. Het bestemmingsplan biedt derhalve geen ruimte deze weg niet in het uitwerkingsplan op te nemen.
Voorts is van belang dat het gedeelte van de weg dat langs het perceel van appellant is voorzien, geen deel uitmaakt van het in geding zijnd uitwerkingsplan. Dit weggedeelte zal in een volgend uitwerkingsplan worden opgenomen. Dat de in het onderhavige plan opgenomen weg tot onaanvaardbare overlast dan wel verkeersonveilige situaties zal leiden, is ten slotte niet aannemelijk gemaakt.
2.3.5. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit onderdeel van het plan niet in strijd is met de uitwerkingsregels dan wel met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het uitwerkingsplan.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.W.P. van Gastel, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Van Gastel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002