200200434/1.
Datum uitspraak: 6 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerders.
Bij besluit van 31 mei 2001 heeft de gemeenteraad van Vriezenveen (thans: Twenterand), op voorstel van burgemeester en wethouders van 22 mei 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Dorpsstraat, partiële herziening 2000-3 (Westeinde 315)".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 18 december 2001, kenmerk RWB/2001/2665, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 21 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 24 juni 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het gemeentebestuur van Twenterand. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. L. Bolier, gemachtigde, en verweerders, vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar de gemeenteraad van Twenterand, vertegenwoordigd door drs. E. Nijhuis, ambtenaar van de gemeente, en H. Schipper gehoord.
2.1. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor een autorestauratiebedrijf met opslagruimte en een showroom dat gevestigd is tussen het Westeinde en de Verzetstraat in Vriezenveen. Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellanten, die wonen naast het bedrijf, stellen dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan de bestemming “Bedrijven Ab” met de nadere aanduidingen “o” (opslag van onderdelen) en “s” (showroom) en aan de aanduidingen “zone ten behoeve van de voor verkoop bestemde auto’s (…)” en “zone ten behoeve van buitenopslag van goederen (..)”. Zij menen dat deze activiteiten en de daarbij behorende bebouwing leiden tot aantasting van hun woon- en leefklimaat en niet thuis horen in het gebied. Zij voeren daartoe onder andere aan dat sprake is van strijd met het gemeentelijk beleid, dat tot doel heeft bedrijven uit het slagenlandschap te weren. Voorts achten zij het bestreden besluit strijdig met het door verweerders in 1990 ingenomen standpunt dat aan uitbreiding van het bedrijf geen medewerking meer zal worden verleend.
2.4. De gemeenteraad heeft overwogen dat het gaat om een bestaand bedrijf dat, gezien het door de gemeente gevoerde beleid dienaangaande, binnen strikte randvoorwaarden, een op de situatie toegesneden specifieke bestemming dient te krijgen. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat verplaatsing van het bedrijf niet mogelijk is. Voorts neemt de raad daarbij in aanmerking dat voor omwonenden geen onaanvaardbaar woon- of leefmilieu ontstaat.
2.5. Verweerders stellen zich op het standpunt dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben bij hun toetsing in aanmerking genomen dat het gaat om een reeds jarenlang ter plaatse gevestigd bedrijf en dat de gemeenteraad voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verplaatsing van het bedrijf niet mogelijk is gebleken.
2.6. Uit de stukken, waaronder het deskundigenbericht, blijkt dat reeds gedurende vele jaren een autogaragebedrijf op het perceel is gevestigd. Na de sanering in 1985 van een ter plaatse aanwezige kuikenmesterij zijn de voormalige kippenschuren en de onbebouwde gedeeltes van het perceel voor opslag, stalling en showroom in gebruik genomen. Door middel van een partiële herziening van het bestemmingsplan in 1990 is de werkplaats van het bedrijf als zodanig bestemd.
Verweerders hebben zich in hun brief aan burgemeester en wethouders van 12 december 1990 naar aanleiding van de goedkeuring van deze partiële herziening op het standpunt gesteld dat de bij deze herziening toegestane bebouwing van het ter plaatse aanwezige garagebedrijf in de toekomst niet voor verdere verruiming in aanmerking komt.
Blijkens de stukken maakte het gebruik van de schuren en de onbebouwde perceelsgedeelten geen deel uit van de planherziening in 1990. De beide schuren zijn in 1990 en 2001 herbouwd. Niet is gebleken dat het bestreden plan voorziet in uitbreiding van de bestaande bedrijfsbouwing, zowel wat betreft de werkplaats als de schuren. Verweerders hebben in aanmerking genomen dat met het plan geen nieuwe ontwikkelingen worden voorgestaan. Het besluit tot goedkeuring van dit plan acht de Afdeling in zoverre dan ook niet in strijd met eerdere uitlatingen van verweerders. In die situatie hebben verweerders naar het oordeel van de Afdeling geen reden behoeven te zien om goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.7. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming “Bedrijven Ab” bestemd voor een autorestauratiebedrijf inclusief verkoop van auto’s en auto-onderdelen en alle bij het bedrijf behorende werkzaamheden, te weten:
d één dienstwoning met bij het autorestauratiebedrijf behorende kantoor
w een werkplaats inclusief opslag van goederen en showroom
daar waar dat blijkens de plankaart als zodanig is aangegeven;
alsmede voor bedrijven als genoemd in categorie 1 van de van deze voorschriften deeluitmakende bijlage “Staat van Inrichtingen”, detailhandelsbedrijven uitgezonderd.
In artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften is bepaald dat (…) de gronden binnen (…) de zone ten behoeve van de voor verkoop bestemde auto’s, mede bestemd zijn voor het plaatsen van auto’s welke uitsluitend bedoeld zijn voor de verkoop in het kader van de bedrijfsvoering.
In artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften is bepaald dat (…) de gronden binnen (…) de zone ten behoeve van de buitenopslag van goederen en materialen ten behoeve van het autorestauratiebedrijf, mede bestemd zijn voor het opslaan van goederen en materiaal die direct verband houden met het autorestauratiebedrijf.
Blijkens de plankaart zijn de gronden ter hoogte van de woning bestemd tot “Groene ruimte”. Aan de daarnaast gelegen gronden is de bestemming “Bedrijven Ab” met de nadere aanduidingen “s” en “o” toegekend.
Bij de beoordeling van de mogelijke hinder voor appellanten hebben verweerders de brochure “Bedrijven en milieuzonering” 1999 van de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten als uitgangspunt genomen. In deze brochure worden indicatieve afstanden genoemd die door een bedrijf uit een bepaalde categorie in acht moeten worden genomen tot in een rustige woonwijk gelegen woningen. Van deze afstanden kan, gelet op de lokale omstandigheden, gemotiveerd worden afgeweken. Verweerders hebben onderkend dat de afstand van het bedrijfsterrein tot de woning kleiner is dan die in de brochure voor een garagebedrijf wordt aanbevolen. Verweerders hebben in aanmerking genomen dat de bedrijfsactiviteiten die binnen de aanbevolen afstand van 30 meter mogen plaatsvinden de opslag van goederen en een showroom betreffen en dat deze beperkte geluidoverlast met zich brengen. Dit acht de Afdeling niet onjuist. Gelet hierop hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de activiteiten die zijn toegestaan op de in geding zijnde gronden niet zullen leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het gebied wordt gekenmerkt door een lange, smalle verkaveling, het zogenoemde slagenlandschap. Het door verweerders onderschreven gemeentelijk beleid is gericht op het weren van nieuwe bedrijvigheid uit een deel van dit gebied, de noordelijke zijde van de Verzetstraat. Ten aanzien van bestaande bedrijvigheid is het beleid erop gericht de activiteiten te bevriezen en waar mogelijk deze te verplaatsen. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk.
Naar het oordeel van de Afdeling hebben verweerders zich, gelet op hetgeen in 2.6 is overwogen, terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwvestiging. Verder is onderzocht of verplaatsing van het bedrijf mogelijk was. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders op onjuiste gronden een verplaatsing niet mogelijk hebben geacht. Verweerders hebben zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat een specifieke en gedetailleerde bestemming van de bestaande bedrijfsactiviteiten niet strijdig is met het gemeentelijke beleid.
Gelet op het bepaalde in artikel 4, eerste lid, laatste alinea, en derde lid, van de planvoorschriften, is echter tevens de vestiging van nieuwe bedrijven mogelijk. Noch uit de plantoelichting, noch uit het vaststellingsbesluit blijkt waarom de gemeenteraad in afwijking van zijn beleid in dit geval geen maatbestemming heeft toegekend. Verweerders zijn hierop in hun bestreden besluit niet ingegaan. Mitsdien berust het goedkeuringsbesluit in zoverre op een onvoldoende draagkrachtige motivering. Door goedkeuring te verlenen aan artikel 4, eerste lid, laatste alinea, en derde lid, van de planvoorschriften hebben verweerders in zoverre gehandeld in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is op dit punt gegrond zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
2.8. Behoudens voorzover hiervoor anders is geoordeeld, komt de Afdeling tot de slotsom dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit overigens is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders voor het overige terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
Derhalve is het beroep van appellanten voor het overige ongegrond.
2.9. Verweerders dienen op navolgende wijze in de proceskosten van appellanten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Overijssel van 18 december 2001, kenmerk RWB/2001/2665, voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan artikel 4, eerste lid, laatste alinea, en derde lid, van de planvoorschriften;
III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
IV. veroordeelt gedeputeerde staten van Overijssel in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door provincie Overijssel te worden betaald aan appellanten;
V. gelast dat provincie Overijssel aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. A. Kosto en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002