200201810/1.
Datum uitspraak: 6 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te Almelo van 19 februari 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Haaksbergen.
Bij besluit van 12 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders van Haaksbergen (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor het verbouwen van een bakkerij op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 15 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 april 2000, verzonden op die dag, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de president) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 februari 2001 heeft de Afdeling het daartegen ingestelde hoger beroep van appellant gegrond verklaard, de uitspraak van de president vernietigd, het besluit van burgemeester en wethouders van 15 februari 2000 vernietigd en burgemeester en wethouders opgedragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 11 juni 2001 hebben burgemeester en wethouders het bezwaar tegen het primaire besluit van 12 oktober 1999 gegrond verklaard, dit besluit herroepen en vervangen door het besluit ten behoeve van het bouwplan vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals deze gold vóór 3 april 2000 (hierna: WRO), alsmede de bouwvergunning te verlenen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 februari 2002, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 26 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 28 maart 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 mei 2002 heeft vergunninghouder een memorie ingediend.
Bij brief van 29 mei 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. R.H. Willems en G.E.M. Willemsen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan betreft een opslagruimte van 62,2 m2 en een overkapping van 18,6 m2 ten behoeve van een bakkerij.
2.2. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat aan de formele vereisten voor het verlenen van de vrijstelling is voldaan, aangezien de rechtbank bij zijn uitspraak van 19 februari 2002 weliswaar de beslissing op bezwaar heeft vernietigd, maar het voorbereidingsbesluit in stand heeft gelaten. Verder heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat het bouwplan geen ernstige inbreuk maakt op het geldende planologische regime.
Voorts zijn, anders dan appellant betoogt, gedeputeerde staten bij de aanvraag van de verklaring van geen bezwaar, zo blijkt uit het aanvraagformulier, gewezen op de bedenkingen van appellant tegen de voorgenomen vrijstelling. Verder heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat het betoog van appellant dat bij het nemen van het besluit op bezwaar de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2001 niet in acht is genomen, faalt.
2.3. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat burgemeester en wethouders, met verwijzing naar de toelichting van het geldende bestemmingsplan, in redelijkheid hebben kunnen besluiten ten behoeve van het bouwplan vrijstelling te verlenen van dit bestemmingsplan. Uit paragraaf 4.1. van de plantoelichting blijkt dat met het bestemmingsplan is beoogd de bestaande bakkerij positief te bestemmen en op bescheiden wijze voor deze bestaande functie uitbreidingsmogelijkheden te bieden. Voorwaarde voor uitbreiding van ambachtelijke bedrijven is volgens paragraaf 4.3 van de plantoelichting de aanvaardbaarheid voor de omgeving uit oogpunt van milieu. Niet gebleken is dat de verbouwing niet aan deze uitgangspunten voldoet.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002