ECLI:NL:RVS:2002:AE9865

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201810/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vergunningverlening voor verbouwing bakkerij in Haaksbergen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te Almelo van 19 februari 2002, die het beroep tegen de vergunningverlening voor de verbouwing van een bakkerij ongegrond verklaarde. De burgemeester en wethouders van Haaksbergen hadden op 12 oktober 1999 vergunning verleend voor de verbouwing van een bakkerij op een specifiek perceel. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 15 februari 2000, heeft de rechtbank op 20 april 2000 het beroep van de appellant ook ongegrond verklaard. Echter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 8 februari 2001 het hoger beroep van de appellant gegrond verklaard, de eerdere uitspraak vernietigd en de burgemeester en wethouders opgedragen een nieuw besluit te nemen.

Op 11 juni 2001 hebben de burgemeester en wethouders het bezwaar gegrond verklaard en de vergunning herroepen, waarna een nieuw besluit werd genomen om vrijstelling te verlenen voor het bouwplan. De rechtbank heeft op 19 februari 2002 het beroep tegen dit besluit opnieuw ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep van de appellant bij de Raad van State op 28 maart 2002.

De Afdeling heeft de zaak op 1 oktober 2002 behandeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat aan de formele vereisten voor het verlenen van de vrijstelling was voldaan en dat het bouwplan geen ernstige inbreuk maakte op het geldende planologische regime. De Afdeling bevestigt deze oordelen en concludeert dat de burgemeester en wethouders in redelijkheid hebben kunnen besluiten om vrijstelling te verlenen voor het bestemmingsplan, met inachtneming van de milieuaspecten. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200201810/1.
Datum uitspraak: 6 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te Almelo van 19 februari 2002 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Haaksbergen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders van Haaksbergen (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor het verbouwen van een bakkerij op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 15 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 april 2000, verzonden op die dag, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de president) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 februari 2001 heeft de Afdeling het daartegen ingestelde hoger beroep van appellant gegrond verklaard, de uitspraak van de president vernietigd, het besluit van burgemeester en wethouders van 15 februari 2000 vernietigd en burgemeester en wethouders opgedragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 11 juni 2001 hebben burgemeester en wethouders het bezwaar tegen het primaire besluit van 12 oktober 1999 gegrond verklaard, dit besluit herroepen en vervangen door het besluit ten behoeve van het bouwplan vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals deze gold vóór 3 april 2000 (hierna: WRO), alsmede de bouwvergunning te verlenen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 februari 2002, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 26 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 28 maart 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 mei 2002 heeft vergunninghouder een memorie ingediend.
Bij brief van 29 mei 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. R.H. Willems en G.E.M. Willemsen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan betreft een opslagruimte van 62,2 m2 en een overkapping van 18,6 m2 ten behoeve van een bakkerij.
2.2. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat aan de formele vereisten voor het verlenen van de vrijstelling is voldaan, aangezien de rechtbank bij zijn uitspraak van 19 februari 2002 weliswaar de beslissing op bezwaar heeft vernietigd, maar het voorbereidingsbesluit in stand heeft gelaten. Verder heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat het bouwplan geen ernstige inbreuk maakt op het geldende planologische regime.
Voorts zijn, anders dan appellant betoogt, gedeputeerde staten bij de aanvraag van de verklaring van geen bezwaar, zo blijkt uit het aanvraagformulier, gewezen op de bedenkingen van appellant tegen de voorgenomen vrijstelling. Verder heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat het betoog van appellant dat bij het nemen van het besluit op bezwaar de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2001 niet in acht is genomen, faalt.
2.3. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat burgemeester en wethouders, met verwijzing naar de toelichting van het geldende bestemmingsplan, in redelijkheid hebben kunnen besluiten ten behoeve van het bouwplan vrijstelling te verlenen van dit bestemmingsplan. Uit paragraaf 4.1. van de plantoelichting blijkt dat met het bestemmingsplan is beoogd de bestaande bakkerij positief te bestemmen en op bescheiden wijze voor deze bestaande functie uitbreidingsmogelijkheden te bieden. Voorwaarde voor uitbreiding van ambachtelijke bedrijven is volgens paragraaf 4.3 van de plantoelichting de aanvaardbaarheid voor de omgeving uit oogpunt van milieu. Niet gebleken is dat de verbouwing niet aan deze uitgangspunten voldoet.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002
17-429.