ECLI:NL:RVS:2002:AE9866

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200100062/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • M. Vlasblom
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • P.M.M. de Leeuw-van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de afwijzing van een kampeervergunning door burgemeester en wethouders van Veere

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Middelburg, die op 14 november 2000 zijn beroep tegen de afwijzing van een kampeervergunning door burgemeester en wethouders van Veere ongegrond verklaarde. De afwijzing vond plaats op basis van een besluit van 6 april 1998, waarin het verzoek van de appellant om een kampeervergunning voor een perceel in [woonplaats] werd afgewezen. De burgemeester en wethouders stelden dat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten van de Wet op de openluchtrecreatie (Wor), omdat het perceel niet als kampeerterrein was aangewezen in het bestemmingsplan.

De rechtbank bevestigde deze afwijzing, en het hoger beroep werd behandeld op 14 oktober 2002. De appellant voerde aan dat het gebruik van het perceel als reguliere camping jarenlang was gedoogd, maar de Raad van State oordeelde dat dit niet relevant was voor de vergunningverlening. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de burgemeester en wethouders terecht de aanvraag hadden afgewezen, omdat het bestemmingsplan de bestemming 'tuin' had en niet voldeed aan de voorwaarden voor een kampeervergunning.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 6 november 2002.

Uitspraak

200100062/1.
Datum uitspraak: 6 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Middelburg van 14 november 2000 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Veere.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 april 1998 hebben burgemeester en wethouders van Veere (hierna: burgemeester en wethouders) een verzoek van appellant om verlening van een kampeervergunning, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet op de openluchtrecreatie (hierna: de Wor), ten behoeve van het perceel [locatie] te [woonplaats] (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 18 augustus 1998 hebben zij het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de adviescommissie bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 14 november 2000, verzonden op 15 november 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 14 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2002, waar appellant in persoon, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door G. Rijksen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wor kan een vergunning, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, slechts worden verleend, indien de aanvraag betrekking heeft op een terrein dat bij bestemmingsplan uitsluitend of mede als kampeerterrein is aangewezen.
2.2. Het perceel had ingevolge het ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar geldende bestemmingsplan “Buitengebied” de bestemming “tuin”, met nadere aanwijzing. Ingevolge artikel 27, derde lid, aanhef en onder e, van de bij dit plan behorende voorschriften, voor zover thans van belang, was op gronden met deze bestemming het geplaatst hebben van maximaal 10 kampeermiddelen, gedurende een bepaalde periode in het jaar toegestaan. Mitsdien was het perceel niet bij bestemmingsplan uitsluitend of mede als kampeerterrein aangewezen in de zin van voormeld artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wor.
2.3. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat burgemeester en wethouders zich derhalve terecht op het standpunt hebben gesteld dat de aanvraag diende te worden afgewezen. Reeds omdat voormelde bepaling aan het verlenen van een vergunning in de weg staat, kan de stelling van appellant dat het gebruik van het perceel als reguliere camping jarenlang is gedoogd, wat daarvan overigens zij, niet tot het oordeel leiden dat hem ten onrechte geen kampeervergunning is verleend.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002
97-421.