ECLI:NL:RVS:2002:AE9869

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200798/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar inzake bouwvergunning voor watersportgebouw in Hoorn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Stichting Regionaal Waterskicentrum Noord Holland en een andere appellant tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 14 december 2001. De president had de bestreden beslissing van burgemeester en wethouders van Hoorn, die op 13 februari 2001 een bouwvergunning had verleend voor de realisering van een watersportgebouw annex horecagelegenheid op het perceel Visserseiland te Hoorn, vernietigd en het primaire besluit geschorst. De appellanten stelden dat de president ten onrechte had geoordeeld dat met een voorbereidingsbesluit in combinatie met een voorontwerp bestemmingsplan kon worden volstaan voor de vrijstellingsprocedure. De Raad van State oordeelde dat de president terecht had vastgesteld dat het voorontwerp pas na het besluit op bezwaar was opgesteld en daarom niet in de beoordeling kon worden meegenomen. De Raad van State concludeerde dat het bouwplan afwijkt van het geldende bestemmingsplan en dat de president terecht had geoordeeld dat er onvoldoende zekerheid was over de afbraak van het bestaande watersportgebouw. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken omdat er geen proceskosten waren die voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uitspraak

200200798/1.
Datum uitspraak: 6 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Stichting Regionaal Waterskicentrum Noord Holland, gevestigd te Hoorn, en [appellant], gevestigd te [plaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 14 december 2001 in het geding tussen:
1. Stichting Behoud Karakter Hoornse Binnenstad, gevestigd te Hoorn,
2. C.V. Restaurant De Haai, gevestigd te Hoorn
en
burgemeester en wethouders van Hoorn.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders van Hoorn (hierna: burgemeester en wethouders) met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals deze gold vóór 3 april 2000 (hierna: WRO), vrijstelling, alsmede bouwvergunning verleend ten behoeve van de realisering van een watersportgebouw annex horecagelegenheid op het perceel Visserseiland te Hoorn.
Bij besluit van 4 september 2001, verzonden op 7 september 2001, hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van commissie bezwaar- en beroepschriften van 19 juni 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 14 december 2001, verzonden op 2 januari 2002, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar (hierna: de president) de daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het primaire besluit geschorst. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 12 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 juli 2002, aangevuld bij brief van 11 juli 2002, heeft Stichting Behoud Karakter Hoornse Binnenstad (hierna: SBKHB) een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 8 juli 2002 heeft CV Restaurant De Haai (hierna: De Haai) een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. W.J.M. Loomans, advocaat te Hoorn en [gemachtigde], SBKHB, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en De Haai, vertegenwoordigd door [gemachtigde] zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Tegen de uitspraak van de president op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open. De Afdeling is in zoverre onbevoegd om te oordelen over het hoger beroep.
2.2. Burgemeester en wethouders hebben het besluit op bezwaar genomen op basis van een voorbereidingsbesluit. Zoals de president terecht heeft overwogen, hangt het van de ernst van de ingreep af of hiermee kan worden volstaan.
2.3. Appellanten bestrijden het oordeel van de president dat met een voorbereidingsbesluit in combinatie met een voorontwerp bestemmingsplan niet kan worden volstaan om verantwoord toepassing te geven aan de anticipatieprocedure.
2.4. De Afdeling stelt vast dat het voorontwerp “Visserseiland – 1e herziening 2001” pas op 7 september 2001, derhalve enkele dagen na het besluit op bezwaar, is opgesteld en daarom voor de beoordeling van de beslissing op bewaar buiten beschouwing dient te blijven.
2.5. Het bouwplan wijkt af van het geldende bestemmingsplan voor wat betreft de situering, omvang en hoogte. Voorts voorziet het bouwplan, op de eerste verdieping in een “vrij in te delen ruimte” en bieden de vrijstelling en bouwvergunning de mogelijkheid voor het gebruik daarvan als horecagelegenheid.
2.6. De president heeft terecht geoordeeld dat niet uitsluitend sprake is van een verplaatsing van de bestaande watervoorzieningen, maar dat van de beoogde voorzieningen, met name de als horecagelegenheid te gebruiken onbenoemde ruimte van 310 m2, een verandering van de planologische uitstraling kan worden verwacht. Op grond van het geldende bestemmingsplan is op de huidige locatie immers slechts een restaurant toegestaan.
2.7. Gelet op deze afwijkingen is de rechtbank terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat sprake is van een dermate ingrijpende inbreuk op het geldende bestemmingsplan, dat niet kan worden volstaan met een voorbereidingsbesluit als basis voor de vrijstellingsprocedure.
2.8. De president heeft voorts terecht geoordeeld dat ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar de afbraak van het bestaande watersportgebouw, als essentieel uitgangspunt van het bouwplan, onvoldoende was verzekerd. De omstandigheid dat inmiddels een zogeheten sloopgarantieovereenkomst is gesloten doet hieraan niet af.
2.9. Appellanten betogen dat de president op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak had kunnen voorzien door het stellen van nadere voorwaarden aan de vrijstelling ter verzekering van de afbraak van dit gebouw. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de president van de in dit artikellid neergelegde bevoegdheid gebruik had moeten maken.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Nu niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart zich onbevoegd van het hoger beroep van appellanten kennis te nemen, voor zover het is gericht tegen de uitspraak van de president op het verzoek om voorlopige voorziening;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002
17-429.