200201670/1.
Datum uitspraak: 6 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 7 februari 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
Bij besluit van 13 december 2000 hebben burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: burgemeester en wethouders) het verzoek van appellante om het vaststellen van een sociale indicatie, die haar urgentie verleent voor een legale standplaats op woonwagencentrum “De Haere” te Wenum, afgewezen.
Bij besluit van 22 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de onafhankelijke bezwarencommissie van de gemeente Apeldoorn van 6 april 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 7 februari 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 mei 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. A.H.J. Damminga, advocaat te IJsselmuiden, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door
J. Schoneveld, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.6.5, eerste lid, van de Huisvestingsverordening 1994 van de gemeente Apeldoorn (hierna: de Huisvestingsverordening), kunnen burgemeester en wethouders een medisch en/of sociale indicatie vaststellen die de woningzoekende urgentie verleent.
Ingevolge artikel 2.6.5, vierde lid, van de Huisvestingsverordening, geschiedt het vaststellen van een indicatie en de mate van urgentie aan de hand van een advies van de Medisch Sociale Indicatie Commissie.
2.2. Burgemeester en wethouders hebben het verzoek van appellante om het vaststellen van een sociale indicatie, die haar urgentie verleent voor een legale standplaats op woonwagencentrum “De Haere” te Wenum, in eerste aanleg conform het uitgebrachte advies van de Medisch Sociale Indicatie Commissie afgewezen, omdat de argumenten die namens appellante in het sociaal rapport zijn aangevoerd niet voldoende zwaar geacht worden om haar een urgentie toe te kennen. Zij hebben hun afwijzing bij de beslissing op bezwaar gehandhaafd, waarbij zij hebben aangegeven dat, gegeven dat de gemeente Apeldoorn moet zorgdragen voor een rechtvaardige en eerlijke standplaatsverdeling, de beslissing over het wel of niet verlenen van een urgentie eerst dan kan plaatsvinden wanneer de uitbreiding van de standplaatsen op “De Haere” en in de overige delen van Apeldoorn gerealiseerd is. Eerst dan is het mogelijk een integrale afweging tussen de urgentievragers te maken, aldus burgemeester en wethouders.
2.3. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van burgemeester en wethouders in overeenstemming is met het bepaalde in de Huisvestingverordening.
2.4. Dit betoog slaagt niet. De Afdeling is van oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid tot hun besluit hebben kunnen komen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in doel en strekking van de Huisvestingsverordening besloten ligt dat een urgentie slechts dan wordt toegekend, indien sprake is van een (acute) woonnoodsituatie. Vast staat dat noch op het moment van de aanvraag van appellante, noch ten tijde van de beslissing op bezwaar, bekend was wanneer een daadwerkelijk begin zou worden gemaakt met de uitvoering van de renovatie van woonwagencentrum “De Haere”, alsmede of en hoeveel standplaatsen na de renovatie vrij zouden komen. Zoals in de stukken en ter zitting door appellante is betoogd, wenst zij - tot de renovatie van woonwagencentrum “De Haere” is geschied en er standplaatsen zullen worden uitgegeven - geen gebruik te maken van extra urgentiepunten, indien deze alsnog zouden worden toegekend, omdat zij niet op een ander woonwagencentrum dan “De Haere” standplaats wil innemen.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat uit het verzoek van appellante geen (acute) woonnoodsituatie blijkt, die aanleiding geeft tot het vaststellen van een medische en/of sociale indicatie, doch dat appellante met haar aanvraag louter een woonwens wil vervullen. Mede gelet op het advies van de Medisch Sociale Indicatie Commissie heeft de rechtbank dan ook terecht geoordeeld dat burgemeester en wethouders het in hun beslissing op bezwaar geformuleerde uitgangspunt ten aanzien van eventuele urgentieverlening aan die beslissing ten grondslag hebben kunnen leggen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Korthals Altes, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Korthals Altes w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002