ECLI:NL:RVS:2002:AE9871

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202230/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Kosto
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar bouwvergunning voor woningen in Hilversum

In deze zaak heeft de vereniging 'Vereniging van Vrienden van het Gooi' (appellante) beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar door de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (verweerder) met betrekking tot de bouw van 76 woningen aan de Kolhornseweg in Hilversum. De Staatssecretaris had op 4 oktober 2001 aan Schipper Bosch Projectontwikkeling B.V. medegedeeld dat voor de bouw geen vergunning op grond van artikel 12 van de Natuurbeschermingswet vereist was. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 12 maart 2002 niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 11 oktober 2002. Tijdens de zitting waren zowel appellante als verweerder vertegenwoordigd, evenals Schipper Bosch. De Raad overwoog dat de mededeling van verweerder aan Schipper Bosch niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt. Verweerder stelde dat het rechtsoordeel van een bestuursorgaan niet automatisch leidt tot een publiekrechtelijke rechtshandeling. Appellante betwistte dit en stelde dat de mededeling van verweerder een weigering tot handhaving inhield, waartegen rechtsmiddelen openstonden.

De Raad van State concludeerde dat de situatie niet vergelijkbaar was met eerdere uitspraken waarin sprake was van bijzondere omstandigheden. De Afdeling oordeelde dat appellante voldoende mogelijkheden had om handhavingsmaatregelen te verzoeken, en dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200202230/1.
Datum uitspraak: 6 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging “Vereniging van Vrienden van het Gooi”, gevestigd te Bussum,
appellante,
en
de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief van 4 oktober 2001 heeft verweerder Schipper Bosch Projectontwikkeling B.V. (hierna te noemen: Schipper Bosch) te Amersfoort medegedeeld dat voor de bouw van 76 woningen die Schipper Bosch aan de Kolhornseweg in Hilversum wil oprichten geen vergunning op grond van artikel 12 van de Natuurbeschermingswet is vereist.
Appellante heeft tegen dit standpunt een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 12 maart 2002, kenmerk TRCJZ/2002/3591, heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 20 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 juni 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van Schipper Bosch en de Vereniging van Vrienden van het Gooi. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [voorzitter], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Nagel, ambtenaar van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, zijn verschenen. Voorts is verschenen Schipper Bosch, vertegenwoordigd door [geamchtigden] en bijgestaan door mr. S.G.A. de Boer, advocaat te Utrecht.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet is het verboden zonder vergunning van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorwaarden handelingen te verrichten, te doen verrichten of te gedogen, die schadelijk zijn voor het natuurschoon of voor de natuurwetenschappelijke betekenis van een beschermd natuurmonument of die een beschermd natuurmonument ontsieren.
Ingevolge het tweede lid van deze bepaling worden als schadelijk voor het natuurschoon of voor de natuurwetenschappelijke betekenis van een beschermd natuurmonument in ieder geval aangemerkt handelingen, die de in de beschikking tot aanwijzing genoemde wezenlijke kenmerken van een beschermd natuurmonument aantasten.
Deze vergunningplicht strekt zich volgens vaste jurisprudentie ook uit tot handelingen die buiten het natuurmonument plaatsvinden en schadelijk of ontsierend zijn voor het natuurmonument (zgn. externe werking).
2.2. In het geding is de vraag of verweerder appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar tegen de mededeling van verweerder aan Schipper Bosch dat voor de bouw van 76 woningen aan de Kolhornseweg in Hilversum geen vergunning op grond van artikel 12 van de Natuurbeschermingswet is vereist.
Blijkens het bestreden besluit stelt verweerder zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2001, no. 200003751/1, op het standpunt dat deze mededeling niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Hij voert aan dat de brief van 4 oktober 2001 is aan te merken als een rechtsoordeel. Verder overweegt verweerder dat het enkele feit dat sprake is van een rechtsoordeel van een bestuursorgaan niet kan worden beschouwd als een voldoende voorwaarde om te oordelen dat sprake is van een publiekrechtelijke rechtshandeling in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De vraag of in dit geval sprake is van een vergunningplicht kan volgens verweerder eventueel aan de orde worden gesteld in het kader van een verzoek om bestuurlijke handhavingsmaatregelen. Tegen een besluit op een handhavingsverzoek kunnen vervolgens rechtsmiddelen worden ingesteld. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat in dit geval geen sprake is van een bijzondere situatie zoals die zich voordeed in de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2000, no. E01.99.0148. Hij heeft het bezwaarschrift van appellante derhalve niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. Appellante stelt dat verweerder het bezwaarschrift van appellante ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij voert hiertoe aan onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2000, no. E01.99.0148, dat de mededeling van verweerder moet worden opgevat als een weigering van verweerder om over te gaan tot het nemen van handhavingsmaatregelen teneinde de bouw van 76 woningen te voorkomen. Tegen een dergelijke weigering staan volgens appellante rechtsmiddelen open. Appellante is verder van mening dat het standpunt van verweerder belanghebbende onmogelijk maakt om een oordeel van de bevoegde bestuursrechter te krijgen.
2.4. De Afdeling overweegt dat in de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2000, no. E01.99.0148 (AB 2000, 445), waar appellante zich op beroept, sprake is van een bijzondere situatie. In die zaak ging het om nieuwe eenmalige activiteiten die op korte termijn konden worden uitgevoerd en voltooid met wellicht onomkeerbare gevolgen, zodat de Afdeling het indienen door appellante van een verzoek om bestuurlijke handhaving onevenredig bezwarend achtte. Van een dergelijk uitzonderlijke situatie is hier echter geen sprake.
2.4.1. Voor zover appellante van mening is dat het standpunt van verweerder belanghebbende onmogelijk maakt om een oordeel van de bevoegde bestuursrechter te krijgen, overweegt de Afdeling dat dit onjuist is aangezien appellante verweerder kan verzoeken om bestuurlijke handhavingsmaatregelen te nemen. Tegen een besluit op zodanig verzoek staan vervolgens rechtsmiddelen open.
2.5. Nu de beslissing in primo dus geen besluit is, heeft verweerder het bezwaarschrift van appellante terecht niet-ontvankelijk verklaard. In verband hiermee komt de Afdeling niet toe aan de overige gronden van het beroep.
Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Kooijman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002
177-427.