200202237/1.
Datum uitspraak: 6 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.
Bij besluit van 12 juli 2001 heeft de gemeenteraad van Ede, op voorstel van burgemeester en wethouders van 29 mei 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "kern Ede, omgeving Louise Henriëttelaan".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 14 februari 2002,
nr. RE2001.75161, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 20 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 juni 2002 hebben verweerders medegedeeld dat het beroepschrift hun geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2002, waar [appellant] en verweerders, vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Voorts is verschenen de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. M.A. Nieland-Kuiper, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Het plan maakt de bouw van 24 appartementen voor senioren mogelijk aan de Louise Henriëttelaan ten zuiden van het verzorgingstehuis Maanderzand en ten noorden van het Marnix College.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan gedeeltelijk goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellanten stellen dat verweerders het plan ten onrechte gedeeltelijk hebben goedgekeurd. Zij voeren als bezwaar van formele aard aan dat in de openbare kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpplan ten onrechte is vermeld dat er geen inspraakreacties zijn ingebracht en dat het bestreden besluit derhalve in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is voorbereid.
2.3.1. De Afdeling ziet geen wettelijke grondslag voor de stelling van appellanten dat in de openbare kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpplan dient te worden opgenomen of er al dan niet inspraakreacties zijn ingediend bij burgemeester en wethouders. Zij neemt hierbij in aanmerking dat in artikel 3:12, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is neergelegd welke informatie de openbare kennisgeving dient te bevatten. Informatie over inspraak in het kader van artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is niet in artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht genoemd.
2.4. Appellanten voeren verder als bezwaar van formele aard aan dat het gemeentebestuur het bestreden besluit en het plan te vroeg ter inzage heeft gelegd en dat het bestreden besluit derhalve ook hierom in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is voorbereid.
2.4.1. Met betrekking tot dit bezwaar stelt de Afdeling vast dat de door appellanten gestelde onregelmatigheid, wat daar ook van zij, dateert van na het nemen van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten.
Deze onregelmatigheid kan dan ook geen grond vormen voor de vernietiging van het besluit.
2.5. Appellanten zijn voorts van mening dat het appartementencomplex het open en groene karakter van de desbetreffende locatie in onevenredige mate aantast. Zij stellen verder dat de parkeernorm van 1,1 parkeerplaats per woning die door de gemeenteraad is gebruikt zwaar ondermaats is en willen dat een parkeernorm van 1,5 wordt toegepast. Daarnaast liggen de parkeerplaatsen volgens hen te ver verwijderd van het appartementencomplex. Volgens appellanten is voorts onduidelijk waarom in het plan de in de VNG-brochure aanbevolen afstand van 30 meter niet wordt aangehouden. Zij voeren tot slot aan dat in het plan niet is vastgelegd hoe de hoogte van gebouwen moet worden gemeten.
2.6. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat het behoud van het groene karakter van de desbetreffende locatie als uitgangspunt is genomen. Het binnenterrein wordt ingericht als tuin en de parkeerplaatsen worden aan de Louise Henriëttelaan, de Amalia van Solmslaan en achter de Cavaljéflat gesitueerd. Daarnaast wordt het appartementencomplex op voldoende afstand van de Louise Henriëttelaan en het verzorgingstehuis Maanderzand gebouwd. Verder wordt overwogen dat de parkeernorm van 1,1 parkeerplaats per woning voor senioren is gebaseerd op landelijke richtlijnen. De parkeerplaatsen liggen volgens de gemeenteraad op aanvaardbare loopafstand. Onderzoek heeft verder aangetoond dat met geluidsmaatregelen een aanvaardbaar woonmilieu kan worden gegarandeerd. De maximale hoogte van het appartementencomplex van 9 meter acht de gemeenteraad aanvaardbaar.
2.7. Verweerders hebben geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben het plan in zoverre goedgekeurd. Zij onderschrijven het standpunt van de gemeenteraad. Verder wordt overwogen dat Ede in het streekplan een bovenregionale verstedelijkingsfunctie heeft en het provinciale beleid de voorkeur geeft aan inbreidingslocaties waar sprake is van intensief ruimtegebruik. Volgens verweerders is het plan hiermee in overeenstemming.
2.8. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerders niet het standpunt hebben kunnen innemen dat het appartementencomplex planologisch aanvaardbaar is en niet leidt tot onevenredige aantasting van het open en groene karakter van de desbetreffende locatie. Hierbij is in aanmerking genomen dat de desbetreffende locatie tevens als tuin wordt ingericht en de parkeerplaatsen aan de straatzijde zijn gesitueerd. Daarnaast is de desbetreffende locatie gelegen in het stedelijke gebied van de kern Ede en liet het vorige plan bebouwing van een vergelijkbare omvang toe.
2.8.1. Appellanten hebben verder niet aannemelijk gemaakt dat het appartementencomplex niet ten behoeve van senioren is ontwikkeld dan wel niet door senioren zal worden bewoond. De Afdeling is gebleken dat het appartementencomplex naast het verzorgingstehuis Maanderzand wordt gebouwd en dat de nieuwe bewoners de mogelijkheid krijgen om een zorgpakket van Maanderzand te kopen. Nu het appartementencomplex bestemd is voor senioren acht de Afdeling het voorts niet onredelijk dat verweerders hebben ingestemd met een parkeernorm van 1,1 parkeerplaats per woning, die is gebaseerd op de richtlijnen van de stichting CROW (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de verkeerstechniek). Toepassing van deze norm resulteert in 27 parkeerplaatsen voor de 24 appartementen.
2.8.2. De Afdeling deelt verder niet het standpunt van appellanten dat de parkeerplaatsen te ver verwijderd liggen van het appartementencomplex. Zij neemt hierbij in aanmerking dat de parkeerplaatsen aan de Amalia van Solmslaan, die gelegen zijn op ongeveer 250 meter van het appartementencomplex, niet bestemd zijn voor de bewoners en bezoekers van het nieuwe appartementencomplex maar voor het personeel en de bezoekers van Maanderzand. De parkeerplaatsen aan de Louise Henriëttelaan en achter de Cavaljéflat liggen op een afstand van maximaal 70 meter van het appartementencomplex, hetgeen in overeenstemming is met de maximale afstand van 100 meter, die de stichting CROW in deze situatie aanbeveelt.
2.8.3. Voor zover appellanten een beroep doen op de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering”, waarin voor de categorie onderwijs ten behoeve van geluid een afstand van 30 meter is opgenomen, overweegt de Afdeling, zoals zij ook onder meer in haar uitspraak van
30 maart 2001, E01.99.0029 (Heteren), BR 2001, blz. 581, heeft gedaan, dat de afstandsmaten uit de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering” indicatief van aard zijn, waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken. Volgens onderzoek door de gemeenteraad kan met geluidsmaatregelen zoals de plaatsing van bergingen tussen het appartementencomplex en het Marnix College en een transparant scherm voor de achtergevel van het appartementencomplex, binnen 30 meter een aanvaardbaar woonklimaat worden gegarandeerd. De Afdeling acht dit niet onaannemelijk. Overigens hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat het geluidsonderzoek gebreken vertoont.
2.8.4. De Afdeling is verder gebleken dat in het plan is vastgelegd hoe de hoogte van gebouwen moet worden gemeten. Ingevolge artikel 2, onder d, van de planvoorschriften wordt de hoogte van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde gemeten vanaf het hoogste punt van deze bouwwerken tot aan de hoogte van de kruin van de weg, vanwaar deze bouwwerken voornamelijk toegankelijk zijn, dan wel tot aan de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwperceel of terrein ter plaatse. Overigens maakt artikel 3 van de planvoorschriften duidelijk dat het op de plankaart ingeschreven en door een cirkel omgeven Arabische cijfer de maximaal toegestane hoogte van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde in meters weergeeft.
2.9. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, voor zover goedgekeurd, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Kooijman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002