ECLI:NL:RVS:2002:AE9876

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200106042/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H.B. van der Meer
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugvordering van subsidies door burgemeester en wethouders van Leeuwarden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant sub 1] tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 1 november 2001. De zaak betreft de terugvordering van subsidies die eerder aan [appellant sub 1] waren toegekend door de burgemeester en wethouders van Leeuwarden. De burgemeester en wethouders hadden op 3 februari 1997 de bezwaren van [appellant sub 1] tegen hun besluiten van 1 februari 1996 tot intrekking van de subsidies deels gegrond en deels ongegrond verklaard. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 26 juni 1998 het beroep van [appellant sub 1] tegen de intrekking van de subsidies ongegrond verklaard, maar de terugvordering gegrond verklaard. In een latere uitspraak op 25 februari 1999 bevestigde de Afdeling deze beslissing.

Op 21 maart 2000 hebben de burgemeester en wethouders het bezwaar van [appellant sub 1] opnieuw beoordeeld en de terugvordering gehandhaafd, met een vastgesteld bedrag van ƒ 238.062,00/€ 108.027,80. De rechtbank heeft op 1 november 2001 het beroep van [appellant sub 1] gegrond verklaard voor wat betreft de vordering tot betaling van wettelijke rente, maar voor het overige de beslissing op bezwaar in stand gelaten. Zowel [appellant sub 1] als de burgemeester en wethouders hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 4 juli 2002. In haar overwegingen concludeert de Afdeling dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat de onverschuldigd betaalde bedragen mogen worden teruggevorderd. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond verklaard, evenals het hoger beroep van de burgemeester en wethouders, die zich onder andere verzetten tegen de veroordeling in de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht. De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200106042/1
Datum uitspraak: 6 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. burgemeester en wethouders van Leeuwarden,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 1 november 2001 in het geding tussen:
appellant sub 1
en
appellanten sub 2
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 1997 hebben appellanten sub 2 (hierna: burgemeester en wethouders) de bezwaren van appellant sub 1 (hierna: [appellant sub 1]) tegen hun besluiten van 1 februari 1996 tot intrekking van aan hem toegekende subsidies en tot terugvordering van de in verband daarmee aan hem uitbetaalde subsidiebedragen deels gegrond verklaard en deels ongegrond verklaard en de besluiten gehandhaafd, met dien verstande dat de besluiten zodanig moeten worden gelezen en opgevat dat zij hun wettelijke grondslag vinden in de Verordening geldelijke steun voorzieningen aan huurwoningen Leeuwarden 1990.
Bij uitspraak van 26 juni 1998 heeft de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep, voorzover het de intrekking betreft, ongegrond verklaard en, voorzover het de terugvordering betreft, gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar in zoverre vernietigd.
Bij uitspraak van 25 februari 1999 in zaak no. H01.98.1488 heeft de Afdeling naar aanleiding van het daartegen door [appellant sub 1] ingestelde beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Bij besluit van 21 maart 2000 hebben burgemeester en wethouders, opnieuw beslissend, het bezwaar van [appellant sub 1], voorzover het de terugvordering betreft, gegrond verklaard, op aangevulde gronden de terugvordering gehandhaafd en het terug te vorderen bedrag vastgesteld op een bedrag van ƒ 238.062,00/€ 108.027,80 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 november 1995. Dit besluit en het advies van de commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften van 24 november 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 1 november 2001, verzonden op 2 november 2001, heeft de rechtbank het daartegen door [appellant sub 1] ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar, voorzover het de vordering tot betaling van wettelijke rente betreft, vernietigd en voor het overige in stand gelaten, alsmede bepaald dat de gemeente Leeuwarden het door [appellant sub 1] betaalde griffierecht aan hem vergoedt en burgemeester en wethouders veroordeeld in de proceskosten van [appellant sub 1]. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief van 5 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 2001, en burgemeester en wethouders bij brief van 7 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2001, hoger beroep ingesteld. Burgemeester en wethouders hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 31 januari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 11 en 14 maart 2002 hebben [appellant sub 1] respectievelijk burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2002, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. R.C.M. Kamsma, advocaat te Leeuwarden, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M.E. van der Helm, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ten aanzien van het hoger beroep van [appellant sub 1]
2.1.1. Het hoger beroep van [appellant sub 1] richt zich tegen de aangevallen uitspraak uitsluitend voorzover zijn beroep tegen de terugvordering ongegrond is verklaard.
2.1.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 21 oktober 1996, H01.96.0142 (AB 1996/496) is in het bestuursrecht het beginsel aanvaard dat wat onverschuldigd is betaald kan worden teruggevorderd, doch dit beginsel heeft slechts bestuursrechtelijke gevolgen wanneer zijn werking zich doet gevoelen in door het bestuursrecht beheerste verhoudingen.
Indien, zoals in dit geval, een subsidie is ingetrokken - waarbij moet worden vastgesteld dat deze intrekking na de eerdergenoemde uitspraak van 25 februari 1999 onherroepelijk is - kunnen onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten worden teruggevorderd op basis van de bevoegdheid de subsidie toe te kennen, aangevuld door de werking van het beginsel dat wat onverschuldigd is betaald, kan worden teruggevorderd.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft betoogd komt neer op een herhaling van hetgeen bij de rechtbank is aangevoerd.
De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden tot het oordeel is gekomen dat de onverschuldigd betaalde bedragen mogen worden teruggevorderd.
2.1.3. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
2.2. Ten aanzien van het hoger beroep van burgemeester en wethouders
2.2.1. Het hoger beroep van burgemeester en wethouders richt zich tegen de aangevallen uitspraak voorzover daarbij het beroep van [appellant sub 1], wat de vordering tot betaling van wettelijke rente betreft, gegrond is verklaard.
2.2.2. Gelet op hetgeen de Afdeling in haar uitspraak van 10 juli 2002, 200002635/1 (de Gemeentestem, nummer 7170) heeft overwogen, is er in ook dit geval voor het vorderen van wettelijke rente geen publiekrechtelijke grondslag en vindt de vordering van wettelijke rente evenmin grondslag in de bevoegdheid subsidie toe te kennen en valt derhalve buiten een door het bestuursrecht beheerste rechtsverhouding.
Burgemeester en wethouders konden daarom [appellant sub 1] niet bij het besluit van 21 maart 2000 de verplichting opleggen om vanaf 10 november 1995 de wettelijke rente te betalen.
De Afdeling komt tot het oordeel dat de rechtbank op juiste gronden het besluit van 21 maart 2000 in zoverre heeft vernietigd.
2.3. Het hoger beroep van burgemeester en wethouders richt zich voorts tegen de veroordeling in de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht.
2.3.1. De Afdeling overweegt dat in geval de rechtbank een besluit vernietigt, het bestuursorgaan dat dit besluit heeft genomen in beginsel in de proceskosten behoort te worden veroordeeld. Slechts in uitzonderlijke gevallen is afwijking van dit uitgangspunt gerechtvaardigd. Daarvan is te dezen geen sprake, zodat de rechtbank niet onjuist heeft beslist.
Met betrekking tot het door de rechtbank bepalen tot vergoeding van het griffierecht door de gemeente Leeuwarden, overweegt de Afdeling dat de rechtbank daartoe ingevolge artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht gehouden was, omdat zij het beroep gegrond verklaarde. Dat het beroep slechts ten dele gegrond is verklaard, doet aan die gehoudenheid niet af.
2.4. Het hoger beroep van burgemeester en wethouders is ongegrond.
2.5. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002
229/119-420.