ECLI:NL:RVS:2002:AE9892

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200603/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • O. van Loon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitkeringskosten door Participatiefonds na beëindiging tijdelijk dienstverband leerkracht

In deze zaak heeft de stichting "Stichting Voortgezet Onderwijs De Liemers" (appellante) beroep ingesteld tegen een besluit van de stichting "Stichting Participatiefonds voor het onderwijs" (verweerster) dat de uitkeringskosten, voortvloeiend uit de beëindiging van een tijdelijk dienstverband van een leerkracht, niet voor haar rekening zou nemen. Het besluit van verweerster, dat op 30 maart 2001 werd genomen, werd door appellante bestreden, maar verweerster verklaarde het bezwaar ongegrond op 21 december 2001. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij haar gronden aanvulde in januari en februari 2002. De zaak werd behandeld op 9 augustus 2002, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. M.J. van Pomeren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat verweerster terecht het bezwaarschrift ongegrond heeft verklaard. De Afdeling stelde vast dat appellante niet had voldaan aan de inspanningsverplichting zoals vastgelegd in het Reglement Participatiefonds voor het Voortgezet onderwijs. De Afdeling oordeelde dat de voormelding van het ontslag bij de uitkeringsorganisatie, de USZO, een noodzakelijke voorwaarde was en dat appellante niet had aangetoond dat zij aan deze verplichting had voldaan. Bovendien werd het beroep op artikel 28 van het Reglement, dat appellante in haar beroepschrift had gedaan, als niet tijdig en niet onderbouwd afgewezen.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 6 november 2002.

Uitspraak

200200603/1.
Datum uitspraak: 6 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Voortgezet Onderwijs De Liemers", gevestigd te Zevenaar,
appellante,
en
de stichting "Stichting Participatiefonds voor het onderwijs",
verweerster.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2001 heeft verweerster geweigerd de uitkeringskosten die voortvloeien uit de met een ontslag gelijk te stellen beëindiging van een tijdelijk dienstverband door appellante van een leerkracht met ingang van 1 augustus 2000, voor haar rekening te nemen.
Bij besluit van 21 december 2001 heeft verweerster het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 30 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 april 2002 heeft verweerster een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M.J. van Pomeren, advocaat te Amsterdam en verweerster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaarschrift van appellante ongegrond verklaard en geweigerd de uitkeringskosten voortvloeiende uit de met een ontslag gelijk te stellen beëindiging van een tijdelijk dienstverband door appellante van een leerkracht met ingang van 1 augustus 2000 ten laste van het Participatiefonds te brengen. Zij heeft hiertoe overwogen, dat het ontslag weliswaar op grond van artikel 9, aanhef en onder a, van het Reglement Participatiefonds voor het Voortgezet onderwijs voor het schooljaar 2000-2001 (hierna: het Reglement) als onvermijdbaar kan worden aangemerkt, maar dat appellante niet volledig heeft voldaan aan de op grond van artikel 4 van het Reglement op haar rustende inspanningsverplichting, nu voormelding van het ontslag bij de uitkeringsorganisatie, te weten de USZO, achterwege is gebleven.
2.2. Niet in geschil is dat voormelding van het ontslag bij de USZO niet heeft plaatsgevonden. Appellante stelt zich echter op het standpunt dat de voormelding in het Reglement niet als een imperatieve voorwaarde ter invulling van de inspanningsverplichting is opgenomen en dat zij - ook zonder voormelding - heeft voldaan aan de op grond van het Reglement op haar rustende inspanningsverplichting.
2.2.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 26 juni 2002 inzake nr. 200105133/1 (aangehecht), moet het onderdeel van de toelichting bij artikel 4 van het Reglement dat betrekking heeft op de inspanningsverplichting bij ontslag uit een tijdelijk dienstverband voor wat betreft categorie IV ("hulp bij behoud van werk, extern") worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift. Uit de eveneens aangehechte uitspraak van 21 augustus 2002 inzake nr. 200105714/1 volgt dat categorie IV een imperatieve opsomming bevat van inspanningen die moeten worden verricht teneinde aan dit onderdeel van de inspanningsverplichting te voldoen. Het betoog faalt derhalve.
2.3. Appellante heeft verder betoogd dat verweerster ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, voorzien in artikel 28 van het Reglement, om om zwaarwegende redenen van het Reglement af te wijken.
2.3.1. Ook dit betoog faalt. Appellante heeft eerst in haar beroepschrift een beroep op artikel 28, tweede lid, van het Reglement gedaan, terwijl hetgeen zij bij de melding van het ontslag en in bezwaar heeft aangevoerd verweerster geen aanleiding behoefde te geven om dat als een zodanig beroep op te vatten. Reeds hierom is geen plaats voor het oordeel dat zij aan artikel 28, tweede lid, van het Reglement ten onrechte geen toepassing heeft gegeven.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Loon
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002
284.