ECLI:NL:RVS:2002:AE9897

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201175/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering bouwvergunning voor verbouwing boerderij op Terschelling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de weigering van de burgemeester en wethouders van Terschelling om een bouwvergunning te verlenen voor de verbouwing van een boerderij op een perceel in Terschelling. De burgemeester en wethouders hebben op 13 januari 1999 besloten om de bouwvergunning te weigeren, en dit besluit werd op 14 september 1999 bevestigd na het ongegrond verklaren van het bezwaar van de appellant. De rechtbank te Leeuwarden heeft op 18 januari 2002 het beroep van de appellant tegen deze weigering ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 27 september 2002 ter zitting werd behandeld.

De appellant betoogde dat de rechtbank had miskend dat er sprake was van een van rechtswege verleende bouwvergunning. De Raad van State oordeelde echter dat de burgemeester en wethouders de beslissing op de bouwaanvraag binnen de wettelijk gestelde termijn aan de appellant hadden bekendgemaakt. Daarnaast betoogde de appellant dat er een onredelijke termijnstelling was gehanteerd voor het aanleveren van nadere stukken voor de hoorzitting. De Raad van State oordeelde dat de appellant meer tijd was gegund dan de wet vereiste, en dat hij hierdoor niet in zijn belang was geschaad.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 november 2002.

Uitspraak

200201175/1.
Datum uitspraak: 6 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], [land]
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 18 januari 2002 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Terschelling.
1. Procesverloop
Bij besluit, verzonden op 13 januari 1999, hebben burgemeester en wethouders van Terschelling (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd appellant bouwvergunning te verlenen voor het verbouwen van een boerderij op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit, verzonden op 14 september 1999, hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voorbereiding beslissing beroep- en bezwaarschriften van 8 (lees: 9) april 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 18 januari 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 mei 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2002, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. G. Martens, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant heeft in afwijking van de hem bij besluit van 9 februari 1998 verleende bouwvergunning gebouwd. In het geding is de weigering van burgemeester en wethouders om voor deze afwijkingen alsnog bouwvergunning te verlenen aan appellant. Aan hun weigering hebben burgemeester en wethouders ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd met artikel 44, aanhef en onder b, van de Woningwet niet voldoet aan daaraan te stellen redelijke eisen van welstand.
2.2. Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een van rechtswege verleende bouwvergunning. Er zijn geen aanknopingspunten om te oordelen dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat burgemeester en wethouders de beslissing op de bouwaanvraag binnen de in de eerste lid, van artikel 46 Woningwet gestelde termijn aan appellant hebben bekend gemaakt. Terecht is daarbij de op de aanvraag van gemeentewege gestempelde ontvangstdatum, te weten 15 oktober 1998, als de datum, waarop burgemeester en wethouders de bouwaanvraag hebben ontvangen, aangemerkt.
2.3. Appellant betoogt dat burgemeester en wethouders een onredelijke termijnstelling hebben gehanteerd ten aanzien van aanlevering van nadere stukken ten behoeve van de hoorzitting voor de commissie voorbereiding beslissing beroep- en bezwaarschriften van 8 april 1999. In artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat belanghebbenden tot tien dagen voor het horen nadere stukken kunnen indienen. In de uitnodiging van 25 maart 1999 is appellant er op gewezen dat hij tot zeven dagen voor de hoorzitting nadere stukken kan indienen. Nu appellant zelfs meer tijd is gegund dan de wet vereist, is hij hierdoor niet in zijn belang geschaad. Het betoog van appellant kan derhalve niet slagen.
2.4. Het door appellant gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel, wat hiervan overigens ook zij, kan niet tot het oordeel leiden dat de gevraagde bouwvergunning, in strijd met de wet, had moeten worden verleend.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002
27.