ECLI:NL:RVS:2002:AF0252

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202260/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.J. Schuurman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor het kappen van een eik bij nieuwbouw woning

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de weigering van de burgemeester en wethouders van Nunspeet om hem een vergunning te verlenen voor het kappen van een eik op zijn perceel, waar hij een nieuwe woning wilde bouwen. De burgemeester en wethouders hebben op 6 juli 2001 het verzoek van de appellant afgewezen. Dit besluit werd later door de rechtbank te Zutphen op 12 maart 2002 bevestigd, waarna de appellant in hoger beroep ging bij de Raad van State. De appellant stelde dat de weigering van de vergunning hem belemmerde in het realiseren van de bestemming van zijn perceel.

De Raad van State heeft de zaak op 26 september 2002 behandeld. De appellant, vertegenwoordigd door zijn juridisch adviseur, en de burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente, waren aanwezig. De Raad overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant geen recht had op de vergunning, omdat het overgelegde fotomateriaal geen voldoende grond bood voor de conclusie dat de bestemming van het perceel niet gerealiseerd kon worden zonder de kap van de boom.

Daarnaast werd het betoog van de appellant dat de burgemeester en wethouders ten onrechte geen aandacht hadden besteed aan alternatieve oplossingen en verkeersveiligheid, als ongegrond afgewezen. De rechtbank had op goede gronden geoordeeld dat de burgemeester en wethouders geen aanleiding hadden om de vergunning alsnog te verlenen. De Raad van State bevestigde ook dat de relevante verordening op het bewaren van houtopstand van toepassing was, ongeacht de status van de boom in het bestemmingsplan.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 november 2002.

Uitspraak

200202260/1.
Datum uitspraak: 13 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 12 maart 2002 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Nunspeet.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2001 hebben burgemeester en wethouders van Nunspeet (hierna: burgemeester en wethouders) een verzoek van appellant om hem een vergunning te verlenen voor het kappen van een eik, bij zijn nieuw te bouwen woning op het perceel aan de [locatie], geweigerd.
Bij besluit van 10 januari 2002 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie Bezwaar- en Beroepschriften van 7 december 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 12 maart 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 mei 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 juni 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. L. Bolier, juridisch adviseur, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door L. Leeflang en P.N. Kokkes, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant heeft betoogd dat de rechtbank de, in bezwaar gehandhaafde, weigering van de vergunning had moeten vernietigen, aangezien hij daardoor de op het perceel rustende bestemming niet kan verwezenlijken. Dit betoog faalt. Het overgelegde en ter zitting getoonde fotomateriaal biedt immers geen grond voor het oordeel dat appellant niet overeenkomstig de bestemming gebruik kan maken van zijn garage.
2.2. Voorzover appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan zijn betoog dat burgemeester en wethouders ten onrechte zijn voorbijgegaan aan de door hem aangedragen alternatieve oplossingen en dat de verkeersveiligheid wel degelijk noopt tot verlening van de kapvergunning, mist de uiteenzetting van appellant feitelijke grondslag. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat geen plaats is voor de conclusie dat burgemeester en wethouders daarin aanleiding hadden moeten vinden om de gevraagde vergunning alsnog te verlenen.
2.3. Voorts heeft de rechtbank appellant terecht niet gevolgd in het betoog dat de omstandigheid dat de boom in kwestie destijds niet beschermenswaardig genoeg is bevonden om in het bestemmingsplan te worden opgenomen, burgemeester en wethouders tot vergunningverlening had moeten brengen. Dat het bestemmingsplan voor bepaalde bomen aanvullende bescherming biedt, doet er immers niet aan af dat – zoals de rechtbank met recht heeft geoordeeld – de “Verordening op het bewaren van houtopstand 1999” hier onverkort van toepassing is.
2.4. Het betoog dat de rechtbank ten onrechte aan het bepaalde in artikel 5:44 van het Burgerlijk Wetboek is voorbijgegaan, faalt evenzeer. Of en in hoeverre toepassing mag, dan wel moet worden gegeven aan dat artikel valt buiten het bestek van de onderhavige procedure en staat ter beoordeling van de burgerlijke rechter.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Schuurman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002
282-364.