200200640/1.
Datum uitspraak: 13 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Assen van 21 december dezelfde dag in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Bij besluit van 27 oktober 2000 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Staatssecretaris) appellanten een tegemoetkoming op de voet van de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998 (hierna: de WTS2-regeling) toegekend in de schade aan pootaardappelen; in de schade aan Westerwolds graszaad is een tegemoetkoming geweigerd.
Bij besluit van 30 maart 2001 heeft de Staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ten aanzien van het graszaad ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 december 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 31 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 24 juni 2002 heeft de Staatssecretaris een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. J.M. Smaling, gemachtigde, en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. ing. R.T.G. van der Veldt, werkzaam bij Laser, zijn verschenen. Voorts is gehoord [naam], werkzaam bij het Bureau Coördinatie Expertise-bureaus.
2.1. Bij de beslissing op bezwaar is, voor zover hier van belang, overwogen dat het niet kunnen oogsten van het op 27 mei 1998 gezaaide Westerwolds graszaad niet is veroorzaakt door de regenval op 27 en 28 oktober 1998, maar dat het gewas reeds voorafgaand aan die extreme regenval verloren is gegaan.
2.2. De rechtbank heeft dit standpunt onderschreven en daarbij meer waarde gehecht aan het door de Staatssecretaris overgelegde advies van ir. [naam] van het Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, dan aan het door appellanten overgelegde advies van Van Dijke Semo. De rechtbank heeft met name gelet op de specifieke deskundigheid van [naam] en op diens onafhankelijke positie in deze, terwijl Van Dijke Semo als leverancier van Westerwolds raaigras aan appellanten niet als (geheel) onpartijdig kan worden beschouwd, aldus de rechtbank. Voorts heeft zij van belang geacht dat Van Dijke Semo in de brief van 9 november 2001 heeft gesteld, dat in november 2001 geen oogst heeft kunnen plaatsvinden.
2.3. Voor het wettelijk kader verwijst de Afdeling naar de juiste weergave daarvan in de aangevallen uitspraak.
2.4. Wat er zij van het oordeel van de rechtbank over de niet (geheel) onpartijdige positie van Van Dijke Semo, de Afdeling is van oordeel dat appellanten het advies van [naam] waarop de Staatssecretaris zijn besluitvorming heeft doen steunen, niet met concrete gegevens hebben weerlegd. In de door appellanten in het geding gebrachte brief van Van Dijke Semo van 9 juni 2000 wordt immers gesteld dat, toen het graszaad op 23 september 1998 rijp was voor het zwadmaaien, niet geoogst kon worden door de grote hoeveelheid water op het perceel. Geen antwoord is gegeven op de vraag in welke jaren en waar Westerwolds raaigras eind oktober of begin november daadwerkelijk is geoogst. Wel wordt in de brief van Van Dijke Semo van 9 november 2001 gesteld dat het gras door de vele regen van deze herfst nog niet is geoogst.
Gelet hierop is het oordeel van de rechtbank dat, uitgaande van het rapport van [naam], moet worden aangenomen dat in november 1998, ook indien geen sprake zou zijn geweest van extreem zware regenval, geen normale oogst kon worden verwacht, juist. De Staatssecretaris heeft derhalve terecht geen causaal verband aangenomen tussen de regenval op 27 en 28 oktober 1998 en een verminderde opbrengst en het verzoek om een tegemoetkoming terecht afgewezen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Wolff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002