ECLI:NL:RVS:2002:AF0263

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202501/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank inzake sloopvergunning voor woning en berging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 17 april 2002, waarin het beroep van de appellant niet-ontvankelijk werd verklaard. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van burgemeester en wethouders van Eindhoven, dat op 5 december 2000 een vergunning verleende voor de sloop van een woning en berging aan een bepaalde locatie. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat zijn belang slechts afgeleid was van de relatie met zijn broer, die de woning huurde. De appellant stelde dat hij geen uitnodiging had ontvangen voor de zitting van de rechtbank, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de uitnodiging op de juiste wijze was verzonden en dat de appellant deze had moeten ontvangen.

De Afdeling kwam tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de appellant niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. De sloopvergunning had voor de appellant gevolgen voor het stallen van zijn dieren en voertuigen op het perceel van zijn broer. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep alsnog gegrond. Tevens werd het besluit van burgemeester en wethouders van 22 mei 2001 vernietigd, en werd de appellant alsnog niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen het besluit van 5 december 2000. De gemeente Eindhoven werd gelast om het griffierecht aan de appellant te vergoeden.

Uitspraak

200202501/1.
Datum uitspraak: 13 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 17 april 2002 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Eindhoven.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2000 hebben burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: burgemeester en wethouders) vergunning verleend voor het slopen van een woning en berging aan de [locatie].
Bij besluit van 22 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 april 2002, verzonden op 25 april 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 mei 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 september 2002.
Bij brief van 9 juli 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2002, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. F.P.M.J.C. Vriens, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant betoogt dat hij geen uitnodiging heeft ontvangen om te verschijnen op de zitting van de rechtbank en daarom zijn beroep niet heeft kunnen toelichten. Dit betoog faalt.
Ingevolge artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht worden partijen na afloop van het vooronderzoek ten minste drie weken tevoren uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting van de rechtbank te verschijnen. Ingevolge artikel 8:37, eerste lid, van die wet, voor zover thans van belang, geschiedt de uitnodiging om op een zitting van de rechtbank te verschijnen door de griffier bij aangetekende brief of bij een brief met ontvangstbevestiging, tenzij de rechtbank anders bepaalt.
Gebleken is dat de uitnodiging voor de op 17 april 2002 gehouden zitting bij de rechtbank, die aan de aangevallen uitspraak vooraf is gegaan, op 6 maart 2002 aangetekend naar appellant is verzonden. Aangezien niet is gebleken dat deze uitnodiging onbestelbaar is geretourneerd moet ervan worden uitgegaan dat deze door of namens appellant in ontvangst is genomen.
2.2. De sloopvergunning heeft betrekking op een woning die de broer van appellant van de gemeente Tubbergen huurde. Appellant hield met toestemming van zijn broer op het perceel van de woning dieren en had ter plaatse een aantal karren gestald.
2.3. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, en 6:4, eerste lid, van deze wet, kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen en vervolgens beroep instellen bij de rechtbank. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is.
De Afdeling is van oordeel dat het belang van appellant moet worden aangemerkt als een afgeleid belang dat niet rechtstreeks door het besluit van 5 december 2000 wordt getroffen. De sloopvergunning had voor hem slechts een gevolg in verband met de verhouding die hij ten aanzien van het stallen van zijn dieren en voertuigen had met zijn broer. De conclusie is derhalve dat appellant niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, zodat hij geen bezwaar kon maken. Op deze gronden hadden burgemeester en wethouders het bezwaar dan ook niet-ontvankelijk dienen te verklaren. De rechtbank heeft dit miskend.
2.4. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen. De Afdeling zal op de hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 17 april 2002, AWB 01/1397 BESLU;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
III. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Eindhoven van 22 mei 2001, JZ&IV 00B001759;
IV. verklaart appellant alsnog niet-ontvankelijk in het door hem ingediende bezwaar tegen het besluit van burgemeester en wethouders van 5 december 2000;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VI. gelast dat de gemeente Eindhoven aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 102,10 + € 165,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002
378.