ECLI:NL:RVS:2002:AF0265

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201874/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake handhaving bestemmingsplan door burgemeester en wethouders van Tubbergen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester en wethouders van Tubbergen tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo. De rechtbank had op 21 februari 2002 geoordeeld dat de burgemeester en wethouders ten onrechte hadden geweigerd handhavend op te treden tegen het vermeend met het bestemmingsplan strijdig gebruik van een woning door [vergunninghouder]. De burgemeester en wethouders hadden op 10 januari 2001 een verzoek van [appellant sub 2] om handhaving afgewezen, wat door de rechtbank werd vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester en wethouders verplicht waren om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak.

In hoger beroep voerden de burgemeester en wethouders aan dat er bijzondere omstandigheden waren die handhaving konden rechtvaardigen, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om van handhaving af te zien. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het gebruik van de woning in strijd was met de bestemmingsplanvoorschriften en dat handhaving noodzakelijk was. De Afdeling oordeelde dat de belangen van [appellant sub 2] bij handhaving zwaarder wogen dan de belangen van [vergunninghouder] om in de woning te blijven wonen.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep van de burgemeester en wethouders ongegrond en het hoger beroep van [appellant sub 2] gegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze geen proceskostenveroordeling bevatte voor de kosten van de comparitie. De burgemeester en wethouders werden veroordeeld in de proceskosten van [appellant sub 2].

Uitspraak

200201874/1.
Datum uitspraak: 13 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. burgemeester en wethouders van Tubbergen,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 21 februari 2002 in het geding tussen:
[appellant sub 2], wonend te [woonplaats]
en
appellanten sub 1.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2001 hebben appellanten sub 1 (hierna: burgemeester en wethouders) op het verzoek van appellant sub 2 (hierna: [appellant sub 2]) geweigerd handhavend op te treden tegen het vermeend met het bestemmingsplan strijdig gebruik door [vergunninghouder] van de woning aan de [locatie] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 7 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar en beroep van 3 april 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 21 februari 2002 , verzonden op 22 februari 2002, heeft de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant sub 2] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en aan burgemeester en wethouders opgedragen een nieuw besluit op het bezwaarschrift van [appellant sub 2] te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 3 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 4 april 2002, en [appellant sub 2] bij brief van 4 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 5 april 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 juni 2002 hebben burgemeester en wethouders een reactie op het hoger beroep van [appellant sub 2] ingediend.
Bij brief van 1 juli 2002 heeft [appellant sub 2] een reactie op het hoger beroep van burgemeester en wethouders ingediend.
Burgemeester en wethouders hebben bij brief van 3 september 2002 nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J.H.B. Averdijk en F.C.S. Droste, ambtenaren van de gemeente, en [appellant sub 2] in persoon, bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In 1997 heeft [vergunninghouder] het varkensfokbedrijf op het perceel [locatie] aan de maatschap [appellant sub 2] verkocht, met uitzondering van de bij het bedrijf behorende dienstwoning, waar [vergunninghouder] is blijven wonen.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied, eerste partiele herziening 1994” heeft het perceel de bestemming “Agrarisch bouwblok”. Ingevolge artikel 3, lid A, zijn gronden aangewezen voor agrarisch bouwblok bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met daarbij behorende bebouwing en erven”.
Ingevolge artikel 3, lid B, aanhef en sub 2, mogen op de tot agrarisch bouwblok bestemde gronden uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming met dien verstande dat per bouwvlak ten hoogste één dienstwoning aanwezig mag zijn.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder p, wordt onder dienstwoning verstaan: een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het gezin van) één persoon, wiens huisvesting daar, met het oog op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 36, lid A, is het verboden gronden of opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
2.3. Niet in geschil is dat de woning in strijd met de planvoorschriften anders dan als dienstwoning, als bedoeld in de planvoorschriften, wordt gebruikt. Burgemeester en wethouders waren derhalve bevoegd handhavend op te treden. Indien door een belanghebbende derde uitdrukkelijk is verzocht om op te treden tegen de illegale situatie, kan alleen in bijzonder gevallen van handhavend optreden worden afgezien.
2.4. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de door burgemeester en wethouders genoemde omstandigheden niet kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan van handhaving kan worden afgezien. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het in geding zijnde gebruik objectief gezien een niet geringe inbreuk op het geldende planologische regime inhoudt.
De omstandigheid dat [appellant sub 2] zelf middels de overeenkomst van koop van het varkensfokbedrijf heeft ingestemd met de bewoning van de woning door [vergunninghouder] kan, anders dan burgemeester en wethouders kennelijk beogen te betogen, niet zonder meer afdoen aan de belangen van [appellant sub 2] bij handhaving van de planvoorschriften. Dat met handhaving van de planvoorschriften niet de garantie wordt geboden dat [appellant sub 2] de woning verkrijgt, houdt voorts geen bijzondere omstandigheid in op grond waarvan van handhaving kan worden afgezien. De stelling dat de bewoning van de woning door [vergunninghouder] [appellant sub 2] niet kan belemmeren in zijn bedrijfsvoering, los genomen van de bedenkingen die door [vergunninghouder] in het kader van de door [appellant sub 2] aangevraagde milieuvergunning zijn ingediend, bieden naar het oordeel van de Afdeling evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van een dergelijke bijzondere omstandigheid. Dat in de koopovereenkomst is neergelegd dat [vergunninghouder] de jongveeschuur mag gebruiken, is in dit verband niet van relevante betekenis. Uit de stukken is gebleken dat buiten twijfel staat dat [vergunninghouder] de schuur uitsluitend hobbymatig gebruikt.
2.5. De omstandigheid dat burgemeester en wethouders [vergunninghouder] en zijn echtgenote de gelegenheid willen bieden te blijven wonen op het bedrijf waar zij van 1979 tot en met 1997 hun agrarisch bedrijf hebben gevoerd, is niet aan de beslissing op bezwaar ten grondslag gelegd. Dit geldt ook voor de door burgemeester en wethouders eerst in hoger beroep aangevoerde omstandigheden die in de gezondheid van de echtgenote van [vergunninghouder] gelegen zijn. Reeds daarom kan het terzake betoogde niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Bovendien betreffen het hier geen planologisch relevante omstandigheden. Van concrete stappen om de illegale situatie te legaliseren is niet gebleken.
2.6. Het hoger beroep van burgemeester en wethouders is ongegrond.
2.7. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de kosten van de door haar bevolen comparitie niet bij de proceskostenveroordeling heeft betrokken. Dit betoog slaagt. Burgemeester en wethouders dienen alsnog in die kosten te worden veroordeeld.
De na de comparitie gedane mededeling van [appellant sub 2] aan de rechtbank komt naar het oordeel van de Afdeling niet afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking.
2.8. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft nagelaten burgemeester en wethouders te veroordelen in de door [appellant sub 2] gemaakte kosten van de comparitie.
2.9. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van burgemeester en wethouders van Tubbergen ongegrond;
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 21 februari 2002 , 01/515 BSTPL H1 A, voor zover burgemeester en wethouders niet zijn veroordeeld in de kosten van de comparitie;
III. veroordeelt burgemeester en wethouders alsnog in de door [appellant sub 2] gemaakte kosten van de comparitie bij de rechtbank tot een bedrag van € 161,00; dit bedrag dient door de gemeente Tubbergen aan hem te worden betaald;
IV. veroordeelt burgemeester en wethouders van Tubbergen in de door [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 692,51, welk bedrag voor een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Tubbergen aan [appellant sub 2] te worden betaald;
V. gelast dat de gemeente Tubbergen aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 165,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002
378.