ECLI:NL:RVS:2002:AF0273

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200839/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.J. Schuurman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van beroep tegen besluit van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

In deze zaak gaat het om de tijdigheid van het beroep dat is ingesteld door de stichting 'Amsterdamse Stichting voor Katholiek MAVO' tegen een besluit van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Het besluit, genomen op 10 mei 1999, betrof de opheffing van de katholieke m.a.v.o. 'Amstelland' en de vaststelling van een terug te storten bedrag van ƒ 397.909,53/€ 180.563,47. Het bezwaar dat de stichting hiertegen indiende, werd op 17 november 1999 ongegrond verklaard. De stichting heeft op 8 februari 2002 beroep ingesteld bij de Raad van State, wat meer dan twee jaar na de bekendmaking van het besluit was.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt, zoals vastgelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn vangt aan op de dag na de bekendmaking van het besluit. De Raad heeft geoordeeld dat de beslissing op bezwaar op de juiste wijze is bekendgemaakt en dat de stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit haar niet heeft bereikt. Hierdoor is het beroep buiten de termijn ingediend.

De Raad heeft ook gekeken naar de mogelijkheid van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, maar heeft geen omstandigheden gevonden die deze overschrijding rechtvaardigen. Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 13 november 2002.

Uitspraak

200200839/1.
Datum uitspraak: 13 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Amsterdamse Stichting voor Katholiek MAVO", gevestigd te Amsterdam,
en
de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 1999 heeft verweerder, in verband met de opheffing van de katholieke m.a.v.o. “Amstelland”, op basis van artikel 110a van de Wet op het voortgezet onderwijs, een door appellante terug te storten bedrag vastgesteld van ƒ 397.909,53/€ 180.563,47.
Bij besluit van 17 november 1999 heeft verweerder het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 5 november 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 8 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 11 februari 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 26 maart 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben partijen van repliek en dupliek gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. P. Koonen, medewerker van de Amsterdamse Stichtingen voor Katholiek Onderwijs, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Bourne en A.D. Hofland, ambtenaren ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Ter beantwoording staat de vraag of appellante tijdig beroep heeft ingesteld en, indien dat niet het geval is, of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
2.2.1. Appellante kan niet worden gevolgd in haar betoog dat de - niet aangetekend verzonden - beslissing op bezwaar aan het verkeerde adres, te weten dat van haar administratiekantoor is gestuurd. Gezien de door verweerder overgelegde minuut van de beslissing op bezwaar moet ervan worden uitgegaan dat die beslissing op 17 november 1999 aan het door appellante opgegeven en op haar briefpapier gebruikte adres is toegezonden en derhalve op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Appellante heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat dat besluit haar niet heeft bereikt. Nu appellante eerst op 8 februari 2002 beroep heeft ingesteld, is het beroepschrift buiten de termijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb ingediend.
2.2.2. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, is niet gebleken van omstandigheden die deze termijnoverschrijding verschoonbaar maken.
2.3. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Schuurman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002
282-364.