ECLI:NL:RVS:2002:AF0274

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202318/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.A.E. van der Does
  • C. de Gooijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen intrekking terrasvergunning door burgemeester van Utrecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid tegen de uitspraak van de rechtbank te Utrecht, die op 20 februari 2002 het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De burgemeester van Utrecht had op 19 oktober 2000 een vergunning verleend voor de exploitatie van een terras, maar deze vergunning werd later ingetrokken. Appellante, die een horeca-inrichting exploiteert, had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar de burgemeester verklaarde dit bezwaar ongegrond op 5 september 2001. Appellante ging in beroep bij de rechtbank, maar ook dit beroep werd afgewezen.

Appellante stelde dat de burgemeester ten onrechte de vergunning voor een terras van 13 m2 had geweigerd, terwijl zij meende recht te hebben op deze vergunning ter compensatie van een niet nagekomen overeenkomst inzake een recht van eerste koop van een pand. De burgemeester had echter de vergunning voor een terras van 6 m2 verleend, met de voorwaarde dat de bediening uitsluitend via de werfkelder en werftrap mocht plaatsvinden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 augustus 2002 behandeld.

De Raad van State oordeelde dat de burgemeester terecht rekening had gehouden met de verkeersveiligheid en het wegprofiel ter plaatse. De argumenten van appellante over de niet nagekomen overeenkomst en het gelijkheidsbeginsel werden verworpen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 13 november 2002.

Uitspraak

200202318/1.
Datum uitspraak: 13 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 20 februari 2002 in het geding tussen:
appellante
en
de burgemeester van Utrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2000 heeft de burgemeester van Utrecht (hierna: de burgemeester) appellante een vergunning verleend voor de exploitatie van een terras aan de baliezijde van de [locatie] tegenover perceel […] en de vergunning voor het terras aan de gevel van de voormalige Kredietbank ter hoogte van perceel […] ingetrokken.
Bij besluit van 5 september 2001 heeft de burgemeester het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 februari 2002, verzonden op 15 maart 2002, heeft de rechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 april 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 juni 2002 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. M.C.J.A.M. Goeyers, advocaat te Leusden, en de burgemeester, vertegenwoordigd door S. Ramdoelare Tewari, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij het primaire besluit is appellante, die een horeca-inrichting aan de [locatie] exploiteert, een terras vergund van 6 m2 aan de baliezijde van deze gracht tegenover perceel […]. Aan deze vergunning is de voorwaarde verbonden dat de bediening van dit terras uitsluitend mag plaatsvinden via de werfkelder en de werftrap. Appellante wenst echter een terras ter grootte van het aan de gevel van de voormalige [bank] gesitueerde oude terras van 13 m2 ter compensatie van een, naar zij stelt, door de gemeente niet nagekomen overeenkomst inzake een recht van eerste koop van het pand waarin de [bank] was gevestigd. Voorts wenst zij dat de bediening van het terras via de straat kan plaatsvinden.
2.2. Gezien de stukken en in aanmerking genomen het verhandelde ter zitting kan niet worden staande gehouden dat de burgemeester in strijd met de Horecaverordening Utrecht 1993 en het bijbehorende Terrassenreglement appellante een terras van meer dan 6 m2 had moeten vergunnen dan wel dat hij de voorwaarde met betrekking tot de wijze waarop de bediening dient plaats te vinden niet had mogen stellen. Niet ten onrechte heeft de burgemeester hierbij rekening gehouden met het belang van de verkeersveiligheid en het ter plaatse aangebrachte wegprofiel. Tevens zijn aan de gestelde toezeggingen door een wethouder en of ambtenaren inzake het verlenen van de gevraagde vergunning voor een terras van 13 m2 – wat daar ook van zij - terecht niet de gevolgen verbonden die appellante daaraan gehecht wil zien, reeds omdat die personen daartoe niet bevoegd zijn. Voorts kan aan hetgeen is aangevoerd inzake het recht van eerste koop van het pand [locatie] voorbij worden gegaan. Indien al aan appellante dat recht zou zijn toegekend en zij dit niet zou hebben kunnen uitoefenen, kan dat niet leiden tot een aanspraak op de door haar gewenste vergunning. Eventuele aanspraken wegens schending van een overeenkomst behoort appellante geldend te maken bij de burgerlijke rechter. Voor zover appellante een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, is alleen al omdat de vergunning ziet op een nieuw terras niet gebleken van een geval dat vergelijkbaar is met dat van haar. De rechtbank is terecht en op juiste gronden tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.A.E. van der Does en mr. C. de Gooijer, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.J.M. van Tielraden, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Tielraden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002
156.