ECLI:NL:RVS:2002:AF0293

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105650/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Kosto
  • B. van Wagtendonk
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering bouwvergunning voor kas op agrarisch perceel met hoogspanningsverbinding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, die op 10 oktober 2001 zijn beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de weigering van burgemeester en wethouders van 's-Gravenzande om een bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een kas op een perceel dat agrarisch is bestemd. De vergunning was oorspronkelijk verleend op 19 november 1999, maar werd herroepen na bezwaar van B.V. Transportnet Zuid-Holland, die zich zorgen maakte over de bereikbaarheid van hoogspanningsleidingen die op en boven het perceel aanwezig zijn. De rechtbank oordeelde dat de herroeping van de vergunning terecht was, omdat het bouwplan niet voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan en de belangen van de leidingen niet onevenredig mochten worden geschaad.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 16 oktober 2002 behandeld. Appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de vertegenwoordigers van de gemeente en B.V. Transportnet Zuid-Holland waren aanwezig. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de benodigde ruimte rond de hoogspanningsmast en leidingen beschikbaar moest blijven. Appellant's argumenten over het gelijkheidsbeginsel en de rechten van de eigenaar van de leidingen werden verworpen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 13 november 2002.

Uitspraak

200105650/1.
Datum uitspraak: 13 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 10 oktober 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van 's-Gravenzande.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 november 1999 hebben burgemeester en wethouders van 's-Gravenzande (hierna: burgemeester en wethouders) vergunning verleend aan appellant voor de bouw van een kas op het perceel kadastraal bekend gemeente 's-Gravenzande, plaatselijk bekend [locatie] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 4 mei 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door B.V. Transportnet Zuid-Holland gemaakte bezwaar gegrond verklaard en daarbij het besluit van 19 november 1999 herroepen en de gevraagde bouwvergunning alsnog geweigerd. Dit besluit en het advies van Commissie Bezwaar- en Beroepschriften van 25 januari 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 10 oktober 2001, op dezelfde dag verzonden, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 12 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 12 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend. Bij brief van 28 maart 2002 heeft B.V. Transportnet Zuid-Holland een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. L.J. van Pelt, gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door A. van Blanken, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar gehoord B.V. Transportnet Zuid-Holland, vertegenwoordigd door gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een kas op het perceel waarop ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied 1995” de bestemming “Agrarische doeleinden” rust met de subbestemming “agrarisch bedrijf, inclusief kassen” alsmede de bestemming “Leidingen” met de subbestemming “hoogspanningsverbinding”. Op en boven het perceel bevinden zich een hoogspanningsmast onderscheidenlijk hoogspanningsleidingen.
2.2. Ingevolge artikel 11 van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, is de bouw van kassen toelaatbaar op de gronden met de bestemming “Agrarische doeleinden”.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming “Leidingen” binnen een afstand van 38.00 m. ter weerszijde van de subbestemming “hoogspanningsverbinding” mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding met mastplaatsen.
Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de planvoorschriften, mogen op of in deze gronden uitsluitend ten dienste van de genoemde bestemmingen worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat indien deze bestemming samenvalt met andere bestemmingen waarbinnen bebouwing is toegelaten, deze bebouwing slechts toelaatbaar is indien en voorzover de belangen van de leidingen hierdoor niet onevenredig worden geschaad.
2.3. Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zowel rond de mast als naar de mast toe de benodigde ruimte beschikbaar moet blijven. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de noodzaak van de bereikbaarheid van de mast en de leidingen via het perceel genoegzaam is aangetoond. Nu het bouwplan daarin niet voorziet wordt het belang gediend met de bereikbaarheid van de leidingen onevenredig geschaad en heeft de rechtbank terecht overwogen dat burgemeester en wethouders op goede gronden hebben besloten tot het herroepen van de eerder verleende bouwvergunning wegens strijd met artikel 26, tweede lid, van de planvoorschriften.
2.4. Met betrekking tot het beroep op het gelijkheidsbeginsel stelt de Afdeling voorop dat een geslaagd beroep op dit beginsel er niet toe kan leiden dat burgemeester en wethouders in strijd met artikel 44 van de Woningwet een bouwvergunning moeten verlenen. Overigens is de Afdeling van oordeel dat appellant er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van identieke gevallen.
2.5. De stelling van appellant dat de eigenaar van de leidingen met betrekking tot de plaatsing en bereikbaarheid van de lichtmast geen zakelijke rechten bezit, kan, wat van deze stelling ook zij, aan het vorenstaande niet afdoen.
2.6. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002
47-397.