ECLI:NL:RVS:2002:AF0301

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200327/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.A.M. van Angeren
  • T.M.A. Claessens
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke handhaving van bestuursdwang door burgemeester en wethouders van Terschelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap Combibouw Terschelling B.V. tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden. De rechtbank had op 10 december 2001 het beroep van appellante ongegrond verklaard, nadat burgemeester en wethouders van Terschelling op 9 augustus 1999 bestuursdwang hadden gelast voor de afbraak van een houten schuur op het perceel Baaiduinen 45a te Terschelling. Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd op 27 maart 2000 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester en wethouders bevoegd waren om tot bestuursdwang over te gaan, omdat appellante in strijd met de bouwvergunning had gehandeld door de houten schuur niet af te breken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 september 2002 behandeld, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar directeur en de gemeente door ambtenaar G. Martens. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de handhaving rechtvaardigden. De stelling van appellante dat de schuur noodzakelijk was voor haar bedrijfsvoering werd niet als voldoende argument beschouwd om van handhaving af te zien. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200200327/1.
Datum uitspraak:13 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap Combibouw Terschelling B.V., gevestigd te Terschelling,
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 10 december 2001 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Terschelling.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 augustus 1999 hebben burgemeester en wethouders van Terschelling (hierna: burgemeester en wethouders) appellante onder aanzegging van bestuursdwang gelast de houten schuur aan de noordgrens van het perceel, kadastraal bekend gemeente Terschelling, sectie H nummers 1361 en 1668 en plaatselijk bekend Baaiduinen 45a te Terschelling (hierna: het perceel), af te breken.
Bij besluit van 27 maart 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voorbereiding beslissing beroep- en bezwaarschriften van 24 november 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 10 december 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 15 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door haar directeur [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door G. Martens, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 15 januari 1992, waaraan formele rechtskracht toekomt, hebben burgemeester en wethouders aan appellante bouwvergunning verleend voor een werkplaats op het perceel. Daaraan is de voorwaarde verbonden dat de bijgebouwen op de van de vergunning deeluitmakende bouwtekening aangeduid als B t/m F worden afgebroken. Die voorwaarde mocht ook aan de bouwvergunning verbonden worden aangezien deze ertoe strekt een met het bestemmingsplan strijdige situatie te voorkomen. De in het geding zijnde houten schuur is bijgebouw F. Vaststaat dat appellante heeft gebouwd in afwijking van de vermelde bouwvergunning door de houten schuur niet af te breken. Burgemeester en wethouders waren dan ook bevoegd tot het doen uitgaan van de bestuursdwangaanschrijving.
2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Een bijzonder geval kan onder andere worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat burgemeester en wethouders zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat dat niet het geval was. Niet in geschil is dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan aan legalisering in de weg staat en dat het beleid van burgemeester en wethouders erop is gericht niet-agrarische activiteiten uit het buitengebied te weren. De stelling van appellante dat zij de houten schuur nodig heeft voor de uitoefening van het bedrijf en dat er geen mogelijkheid is tot vestiging op het bedrijventerrein, maakt dit, wat daar verder ook van zij, niet tot een bijzonder geval. Ook de door appellante aangevoerde omstandigheid dat zich op het perceel twee bedrijven bevinden, levert geen bijzonder geval op, op grond waarvan in dit geval van handhaving zou moeten worden afgezien. Derhalve kan niet staande worden gehouden dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid hebben kunnen besluiten tot de bestuursdwangaanschrijving.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002
27-398.