ECLI:NL:RVS:2002:AF0307

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200371/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.A.M. van Angeren
  • T.M.A. Claessens
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank inzake bouwvergunning voor pompput in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 10 december 2001. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard tegen het besluit van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode, die op 27 juli 1998 een vrijstelling en bouwvergunning hadden verleend voor het bouwen van een pompput op een perceel in Sint-Oedenrode. De appellant stelde dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Buitengebied". Burgemeester en wethouders hadden geanticipeerd op een goedgekeurd bestemmingsplan, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat er geen belang meer was bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat het bestemmingsplan in rechte onaantastbaar was geworden. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de burgemeester en wethouders zich op goede gronden op het standpunt hadden gesteld dat de aanvraag voor de bouwvergunning enkel betrekking had op de pompput en dat er geen eisen waren gesteld aan de vloeistofdichtheid van bouwwerken. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200200371/1.
Datum uitspraak: 13 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 10 december 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 1998 hebben burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode (hierna: burgemeester en wethouders) met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dat luidde tot 3 april 2000 vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een pompput op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 15 augustus 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 10 december 2001, verzonden op 13 december 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2002, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J.A.F.M. van Vorstenbosch, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied” op het perceel geldende bestemming. Burgemeester en wethouders hebben daarom geanticipeerd op het bestemmingsplan “Buitengebied 1997” dat door gedeputeerde staten van Noord-Brabant bij besluit van 11 mei 1999, behoudens voor een voor het onderhavige bouwplan niet relevant gedeelte, is goedgekeurd. Het tegen dit besluit ingestelde beroep bij de Afdeling is, voor zover hier van belang, bij uitspraak van 2 oktober 2002 ongegrond verklaard. Als gevolg hiervan is het bestemmingsplan in rechte onaantastbaar geworden. Thans zou derhalve geen gebruik meer behoeven te worden gemaakt van de door burgemeester en wethouders toegepaste anticipatieprocedure in de zin van artikel 19 van de WRO.
2.2. Uit het vorenstaande volgt dat in dit geval geen belang meer aanwezig moet worden geacht bij de beoordeling van het hoger beroep voor zover dat zich richt tegen de uitspraak van de rechtbank om het beroep van appellant tegen de bij beslissing op bezwaar gehandhaafde vrijstelling ongegrond te verklaren.
2.3. Het betoog van appellant dat de pompput als een onderdeel van de impregneerinstallatie beschouwd dient te worden en dat sprake is van strijd met de artikelen 2.1.5 en 2.7.6 van de gemeentelijke bouwverordening, faalt. Omdat de aanvraag voor een bouwvergunning slechts betrekking had op de pompput, dienden burgemeester en wethouders op basis daarvan een besluit te nemen. Terecht heeft de rechtbank dan ook overwogen dat burgemeester en wethouders zich op goede gronden op het standpunt hebben gesteld dat artikel 2.7.6 van de gemeentelijke bouwverordening slechts betrekking heeft op leidingen en leidingdoorvoeren en dat de bouwverordening geen eisen stelt aan de vloeistofdichtheid van bouwwerken. Naar het oordeel van de Afdeling hebben burgemeester en wethouders zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat een onderzoeksrapport inzake de gesteldheid van de bodem in dit geval niet (langer) vereist was, aangezien ten tijde van het besluit op bezwaar artikel 2.1.5, eerste lid, van de gemeentelijke bouwverordening was gewijzigd.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002
27-398.