ECLI:NL:RVS:2002:AF0738

Raad van State

Datum uitspraak
15 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205806/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H.B. van der Meer
  • O. van Loon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de aanduiding voor politieke partijen en verwarring tussen partijnamen

In deze zaak heeft de vereniging "Partij van de Toekomst" beroep ingesteld tegen een besluit van de Kiesraad, dat op 25 oktober 2002 het verzoek van de "Nieuwe Democratische Midden Partij" om de aanduiding 'Nieuwe Toekomst Partij (NTP)' te registreren, heeft ingewilligd. De appellante vreesde verwarring teweeg te brengen door de gelijkenis tussen de geregistreerde naam 'Partij van de Toekomst (PvdT)' en de nieuwe aanduiding. Het beroep werd ingediend op 31 oktober 2002, en de Kiesraad diende op 6 november 2002 een verweerschrift in. De zaak werd op 11 november 2002 behandeld in een zitting, waar beide partijen vertegenwoordigd waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de aanduidingen taalkundig niet dezelfde betekenis hebben en dat er geen sprake is van verwarring zoals bedoeld in de Kieswet. De relevante bepaling in de Kieswet stelt dat registratie van een aanduiding kan worden geweigerd als deze overeenstemt met een reeds geregistreerde aanduiding en verwarring kan ontstaan. De Afdeling concludeerde dat het beroep ongegrond was, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 15 november 2002. De beslissing bevestigt de autonomie van de Kiesraad in het registreren van politieke partij aanduidingen en benadrukt de noodzaak van duidelijke en onderscheidende partijnamen in het politieke landschap.

Uitspraak

Raad
van State
200205806/1.
Datum uitspraak: 15 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging "Partij van de Toekomst", gevestigd te Eindhoven,
appellante,
en
het Centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2002 heeft de Kiesraad, te dezen handelend als het Centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal - voorzover thans van belang - het verzoek van de vereniging "Nieuwe Democratische Midden Partij" tot inschrijving van de aanduiding 'Nieuwe Toekomst Partij (NTP)' als aanduiding waarmee zij voor de Tweede Kamerverkiezingen op de kandidatenlijst wenst te worden vermeld, ingewilligd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 november 2002 heeft de Kiesraad een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door J.C.W.M. Vlemmix, gemachtigde, en de Kiesraad, vertegenwoordigd door mr. drs. E.B. Pronk, gemachtigde, zijn verschenen. Voorts is gehoord de vereniging "Nieuwe Toekomst Partij", vertegenwoordigd door T. Jansen, gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Appellante betoogt dat de aanduiding 'Nieuwe Toekomst Partij (NTP)' taalkundig overeenstemt met de voor haar geregistreerde aanduiding 'Partij van de Toekomst (PvdT)' en dat daardoor verwarring te duchten is.
2.1.1. Dit betoog faalt. Op grond van artikel G 1, vierde lid, aanhef en onder b, van de Kieswet wordt - voorzover thans van belang - registratie van de aanduiding geweigerd, indien deze geheel of in hoofdzaak overeenstemt met een reeds geregistreerde aanduiding van een andere politieke groepering én daardoor verwarring te duchten is. Daarvan is in dit geval geen sprake. Of de beide aanduidingen taalkundig dezelfde betekenis hebben, is - wat daarvan overigens ook moge zijn - gelet op de in artikel G 1, vierde lid, van de Kieswet neergelegde weigeringsgronden niet van belang.
2.2. Het beroep is ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Van Loon
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2002
284.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,