200202997/1.
Datum uitspraak: 20 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 24 april 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Boxmeer.
Bij besluit van 7 november 2000 hebben burgemeester en wethouders van Boxmeer (hierna: burgemeester en wethouders) aan appellant bouwvergunning geweigerd voor een open overkapping op het perceel [locatie] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van commissie voor bezwaar- en beroepschriften van 13 augustus 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 24 april 2002, verzonden op 26 april 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 31 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 juli 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 29 juli 2002 heeft appellant van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde] en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door C.A.L. Gerards en L. Nieboer, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in een overkapping met een een oppervlakte van ongeveer 40,5 m en een hoogte van ongeveer 3,20 m. Het perceel is ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied 1997” gedeeltelijk bestemd voor “Woondoeleinden” en gedeeltelijk voor “Agrarische hoofdstructuur”. De overkapping is gesitueerd binnen de bestemming “Woondoeleinden”.
2.2. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de planvoorschriften
– voorzover hier relevant - zijn de op de kaart voor Woondoeleinden aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de planvoorschriften
– voorzover hier relevant - is het verboden de in het plan opgenomen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangegeven in de doeleinden.
2.3. Appellant komt tevergeefs op tegen het oordeel van de rechtbank dat burgemeester en wethouders terecht de bouwvergunning hebben geweigerd, omdat de overkapping niet is opgericht met het oogmerk deze voor woondoeleinden te gebruiken, maar voor ter plaatse niet toegestane bedrijfsdoeleinden.
De overkapping, die een breedte heeft van 4 m en een lengte van 10,5 m, is haaks tegen de 9 m brede achtergevel van de woning geplaatst en verbindt deze met een op het achtererf gelegen bijgebouw. Dit bijgebouw wordt blijkens de bouwtekeningen gebruikt als opslagruimte ten behoeve van het elders gevestigde cateringbedrijf van de zoon van appellant. Appellant heeft ten overstaan van een ambtenaar van de gemeente alsook ter zitting van de rechtbank verklaard dat de overkapping mede is opgericht met het oog op laden en lossen van zaken ten behoeve van het cateringbedrijf. Het gebruik van de schuur, de situering van de overkapping en genoemde verklaringen in aanmerking genomen, is voldoende aannemelijk geworden dat is beoogd de overkapping in ieder geval ook voor bedrijfsdoeleinden te gebruiken. Nu de planvoorschriften dit gebruik verbieden is evenzeer juist het oordeel van de rechtbank dat burgemeester en wethouders bouwvergunning moesten weigeren.
2.4. Het betoog van appellant dat burgemeester en wethouders het aan hem toegezonden besluit tot weigering van de bouwvergunning niet vergezeld hebben doen gaan van (exemplaren van) de bij de aanvraag behorende bescheiden, kan evenmin leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Er bestaat geen rechtsregel op grond waarvan burgemeester en wethouders daartoe zijn gehouden.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2002