ECLI:NL:RVS:2002:AF0790

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201834/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor woninguitbreiding in Heusden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, die op 3 januari 2002 een beroep ongegrond verklaarde tegen een besluit van burgemeester en wethouders van Heusden. Dit besluit, genomen op 9 juli 2001, verleende een bouwvergunning aan een vergunninghouder voor het vergroten van een woning op een specifiek perceel, met toepassing van een vrijstelling op basis van artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Appellant, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, kreeg gelijk in het hoger beroep. De Raad van State oordeelde dat de voorzieningenrechter had miskend dat de bouwvergunning niet in overeenstemming was met de geldende planvoorschriften, aangezien de maximale hoogte van het bouwplan de toegestane hoogte overschreed. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en het besluit van burgemeester en wethouders, en verklaarde het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond. Tevens werd de gemeente Heusden gelast om het griffierecht aan appellant te vergoeden.

Uitspraak

200201834/1.
Datum uitspraak: 20 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te
's- Hertogenbosch van 3 januari 2002 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Heusden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2001 hebben burgemeester en wethouders van Heusden (hierna: burgemeester en wethouders) met toepassing van een vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) bouwvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het vergroten van de woning op het perceel [locatie] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften van 20 augustus 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 3 januari 2002, verzonden op 20 februari 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 28 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 2 april 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 juli 2002 heeft vergunninghouder een memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2002, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. L.H.J. Verhoeven, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Appellant betoogt dat artikel 2.5.1. van de Bouwverordening tekortschiet. Dit betoog kan echter niet leiden tot het oordeel dat het bouwplan in strijd is met de bouwverordening. Nu vrijstelling van de bepalingen van paragraaf 5 van de Bouwverordening niet nodig is, is toepassing van dit artikel hier niet aan de orde.
2.2. Het betrokken perceel is ingevolge het bestemmingsplan “Venne-West, uitwerking fase 1D” bestemd voor “Woondoeleinden”.
Ingevolge artikel 5 van de planvoorschriften mogen op tot “Woondoeleinden” bestemde gronden ten behoeve van het wonen worden gebouwd hoofdgebouwen (al dan niet gestapelde woningen), bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, met inachtneming van hetgeen overigens in dat artikel is bepaald.
Ingevolge artikel 1, lid B, onder 11, van de planvoorschriften wordt onder aangebouwd bijgebouw verstaan: een uitbreiding van het hoofdgebouw die qua afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.
Ingevolge artikel 5, lid A, onder I, sub c 5, van de planvoorschriften mag de goothoogte van de bijgebouwen ten hoogste 3 m bedragen en de hoogte ten hoogste 5, 50 m.
Ingevolge artikel 9, lid I, onder c, van de planvoorschriften
– voorzover hier van belang - zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de voorschriften van dit plan ten aanzien van het afwijken van de voorgeschreven minimum- en maximummaten, voorzover daarvoor geen bijzondere vrijstellingsbepaling in deze voorschriften is opgenomen, mits deze met niet meer dan 10% worden veranderd.
2.3. Het bouwplan voorziet in een vergroting van de woning door het uitbouwen van het bijgebouw, waarin onder meer een keuken, bijkeuken en badkamer zijn voorzien, en het daarop plaatsen van een overkapping. Niettegenstaande de omstandigheid dat daarin woonfuncties zijn voorzien dient het bouwplan in dit geval, gelet op artikel 1, lid B, onder 11, van de planvoorschriften, te worden aangemerkt als een vergroting van het bijgebouw. Burgemeester en wethouders zijn op grond van de planvoorschriften bevoegd vrijstelling te verlenen van de voorgeschreven maximale hoogte voor bijgebouwen tot maximaal 6,05 m. Het bouwplan heeft echter een maximale hoogte van ongeveer 6,14 m. Burgemeester en wethouders waren dus niet bevoegd daarvoor vrijstelling als bedoeld in artikel 9, lid I, onder c, van de planvoorschriften te verlenen. De voorzieningenrechter heeft dat miskend.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het bestreden besluit op bezwaar komt eveneens voor vernietiging in aanmerking.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 3 januari 2002, AWB 01/2787 VV AWB 01/2788;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgmeester en wethouders van 11 oktober 2001, kenmerk B200116418/B200120901;
V. gelast dat de gemeente Heusden aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht € 256,39 (€ 102,10 + € 154,29) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2002
17-412.