ECLI:NL:RVS:2002:AF0795

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201624/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • D.A.C. Slump
  • Ch.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor tweede bedrijfswoning op agrarisch perceel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die vergunning heeft aangevraagd voor de bouw van een tweede bedrijfswoning op zijn agrarisch perceel in Zevenhuizen-Moerkapelle. De burgemeester en wethouders hebben deze vergunning geweigerd op basis van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 1990', dat slechts één bedrijfswoning per bedrijf toestaat. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft het beroep van de appellant tegen deze weigering ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep is gegaan bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 24 oktober 2002 behandeld. De appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de tweede bedrijfswoning niet noodzakelijk was. Hij stelde dat de rechtbank zich had gebaseerd op de Handleiding agrarische bouwaanvragen, die volgens hem geen officiële status heeft. De Raad van State oordeelde echter dat het ontbreken van een officiële status van de Handleiding geen reden is om het advies van de agrarische beoordelingscommissie, die de aanvraag had getoetst, niet te volgen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeerde dat de burgemeester en wethouders op goede gronden het advies van de ABC-commissie hebben overgenomen, waarin werd gesteld dat de appellant niet voldeed aan de criteria voor het verkrijgen van een tweede bedrijfswoning. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen reëel zicht was op een uitbreiding van het bedrijf die in aanmerking genomen moest worden bij de vergunningverlening. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde eveneens, omdat er geen vergelijkbare gevallen waren aangetoond.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200201624/1.
Datum uitspraak: 20 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 25 januari 2002 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2000 hebben burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd aan appellant vergunning te verlenen voor de bouw van een tweede bedrijfswoning op het perceel [locatie].
Bij besluit van 20 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Bezwaar- en beroepschriftencommissie van 9 februari 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 25 januari 2002, verzonden op 14 februari 2002, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 19 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 juni 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. T. Venneman, advocaat te Den Haag, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. G. Wassink, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op het perceel waar appellant een tweede bedrijfswoning wil bouwen rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Landelijk gebied 1990” de bestemming “Agrarische doeleinden (A)”.
Ingevolge artikel 11, tweede lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften mag op gronden met deze bestemming ten hoogste één bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen per bedrijf worden gebouwd.
Van deze bepaling kunnen burgemeester en wethouders ingevolge artikel 11, vijfde lid, voorzover hier van belang, onder voorwaarden vrijstelling verlenen voor de bouw van een tweede bedrijfswoning indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 11, tiende lid, voorzover hier van belang, winnen burgemeester en wethouders, alvorens omtrent het verlenen van een bouwvergunning te beslissen schriftelijk advies in bij de agrarisch deskundige met betrekking tot de vraag of het bouwplan in overeenstemming is met de toegelaten bedrijfsvoering en voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank haar oordeel dat de tweede bedrijfswoning niet noodzakelijk is ten onrechte heeft gebaseerd op de Handleiding agrarische bouwaanvragen en aanlegvergunningen (hierna: de Handleiding), omdat deze geen officiële status heeft.
2.3. De in artikel 11, tiende lid, van de planvoorschriften bedoelde agrarische deskundige is de stichting Agrarische beoordelingscommissie (hierna: de ABC-commissie). De ABC-commissie, die sinds 1997 door burgemeester en wethouders wordt gevraagd advies uit te brengen over bouwaanvragen als de onderhavige, toetst de aanvragen aan de Handleiding. De Handleiding is een uitgave van de provincie Zuid-Holland, de Gewestelijke Raad van het Landbouwschap voor Zuid-Holland en de Vereniging van Zuid-Hollandse Gemeenten. De Afdeling ziet in het ontbreken van een officiële status van dit document geen grond voor het oordeel dat de ABC-commissie de bouwaanvraag niet heeft mogen toetsen aan de Handleiding. Dit betoog faalt derhalve.
2.4. Appellant betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het bedrijf van appellant niet voldoet aan de in de Handleiding neergelegde criteria. Appellant betoogt tevens dat de rechtbank zijn kritiek op het rapport van de ABC-commissie niet had mogen weerleggen met de overweging dat hij geen tegenadvies van een deskundige heeft overgelegd.
2.5. In de Handleiding is bepaald dat de bouw van een tweede bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf alleen mogelijk is wanneer is voldaan aan een aantal nader omschreven criteria. De ABC-commissie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrijf van appellant niet tweemaal de omvang heeft van een volwaardig bedrijf, dat de aard van het bedrijf het niet noodzakelijk maakt dat hier meer dan een arbeidskracht continu aanwezig is voor controle en toezicht buiten de normale werkuren en dat geen sprake is van twee ondernemers die beiden voor langere tijd duurzaam met het bedrijf verbonden zijn. Bij toetsing aan dit laatste criterium wordt in de Handleiding een leeftijdsgrens gehanteerd van 55 jaar, welke grens door appellant reeds is gepasseerd. Gelet hierop is de ABC-commissie van mening dat een tweede bedrijfswoning niet noodzakelijk is, zodat geen vrijstelling op grond van artikel 11, vijfde lid, van de planvoorschriften kan worden verleend. Zij heeft burgemeester en wethouders dan ook geadviseerd de gevraagde vergunning te weigeren. Burgemeester en wethouders hebben dit advies bij hun besluit tot weigering van de gevraagde vergunning overgenomen.
De Afdeling is niet gebleken dat dit advies onjuist is of op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, ook niet voor wat betreft het mee laten wegen van eventuele bijzonderheden ten aanzien van de teelt van Spathiphyllum op het bedrijf van appellant. Hetgeen appellant heeft betoogd maakt dit niet anders, te minder nu hij niet een advies van een deskundige heeft overgelegd waaruit blijkt dat een tweede bedrijfswoning wel noodzakelijk is. De rechtbank is dan ook op goede gronden tot het oordeel gekomen dat burgemeester en wethouders dit advies in redelijkheid aan hun besluit tot weigering van de gevraagde vergunning ten grondslag hebben kunnen leggen.
2.6. Voorzover appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte de mogelijke uitbreiding van zijn bedrijf niet bij haar beoordeling heeft betrokken, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken van een reëel zicht op een uitbreiding die zodanig in omvang is dat hiermee door de ABC-commissie bij de advisering en door burgemeester en wethouders bij de vergunningverlening rekening had moeten worden gehouden. Dit betoog faalt derhalve.
2.7. Voorzover appellant een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft gedaan door te verwijzen naar gevallen die gelijk zijn aan het thans voorliggende, is gesteld noch gebleken van gevallen waarin vergunning is verleend voor een tweede bedrijfswoning nadat het gemeentelijk beleid inzake tweede bedrijfswoningen was aangescherpt. Dit beroep faalt derhalve.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Voorzitter, mr. D.A.C. Slump en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2002
164.