ECLI:NL:RVS:2002:AF0810
Raad van State
- Hoger beroep
- W. van den Brink
- R.P. Hoogenboom
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om toevoeging op basis van de Wet op de rechtsbijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 19 maart 2002 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had een verzoek ingediend om een toevoeging op basis van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), welke door het bureau rechtsbijstandsvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage op 15 februari 2001 was afgewezen. De raad voor rechtsbijstand bevestigde deze afwijzing in een besluit van 12 juli 2001, waartegen de appellant administratief beroep had ingesteld. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.
De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde in brieven van 1 mei en 7 juni 2002. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer, maar werd later verwezen naar een enkelvoudige kamer. Tijdens de zitting op 7 november 2002 was de appellant zelf aanwezig om zijn standpunt toe te lichten.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het betoog van de appellant in wezen een herhaling was van wat hij eerder bij de rechtbank had aangevoerd. De rechtbank had op goede gronden geoordeeld en de Afdeling kwam tot de conclusie dat het bureau terecht het verzoek om een toevoeging had afgewezen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 november 2002, waarbij de beslissing werd genomen in naam der Koningin.