ECLI:NL:RVS:2002:AF0810

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202536/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • R.P. Hoogenboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om toevoeging op basis van de Wet op de rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 19 maart 2002 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had een verzoek ingediend om een toevoeging op basis van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), welke door het bureau rechtsbijstandsvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage op 15 februari 2001 was afgewezen. De raad voor rechtsbijstand bevestigde deze afwijzing in een besluit van 12 juli 2001, waartegen de appellant administratief beroep had ingesteld. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.

De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde in brieven van 1 mei en 7 juni 2002. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer, maar werd later verwezen naar een enkelvoudige kamer. Tijdens de zitting op 7 november 2002 was de appellant zelf aanwezig om zijn standpunt toe te lichten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het betoog van de appellant in wezen een herhaling was van wat hij eerder bij de rechtbank had aangevoerd. De rechtbank had op goede gronden geoordeeld en de Afdeling kwam tot de conclusie dat het bureau terecht het verzoek om een toevoeging had afgewezen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 november 2002, waarbij de beslissing werd genomen in naam der Koningin.

Uitspraak

200202536/1.
Datum uitspraak: 20 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 maart 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2001 heeft het bureau rechtsbijstandsvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage (hierna: het bureau) een verzoek van appellant om een toevoeging, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), afgewezen.
Bij besluit van 12 juli 2001 heeft de raad voor rechtsbijstand te ’s-Gravenhage (hierna: de raad) het daartegen door appellant ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie bezwaar en beroep van 28 juni 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 19 maart 2002, verzonden op 28 maart 2002, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 1 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 7 mei 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 juni 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 juli 2002 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2002, waar appellant in persoon is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het betoog van appellant in hoger beroep komt neer op een herhaling van hetgeen hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank is op goede gronden tot een juist oordeel gekomen. De Afdeling komt, met overneming van hetgeen de rechtbank dienaangaande heeft overwogen, niet tot een ander oordeel dan dat het bureau was gehouden het verzoek van appellant om een toevoeging, als bedoeld in de Wrb, af te wijzen.
2.2. Het hoger beroep is mitsdien ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P. Hoogenboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Hoogenboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2002
119-424.