ECLI:NL:RVS:2002:AF0814

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201490/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D. Dolman
  • A. Kosto
  • J.J. Vis
  • A.P. de Rooy
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke goedkeuring bestemmingsplan en ligplaatsen voor woonschepen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Vereniging Woonschepenoverleg Zwolle tegen het besluit van de gedeputeerde staten van Overijssel, waarbij goedkeuring is onthouden aan een plandeel van het bestemmingsplan "Beschermd Stadsgezicht". Dit besluit, genomen op 15 januari 2002, betreft de bestemming van wateren ten noorden van de Friese Wal voor ligplaatsen voor woonschepen. De gemeenteraad van Zwolle had eerder op 11 juni 2001 het bestemmingsplan vastgesteld, maar de gedeputeerde staten oordeelden dat de goedkeuring in strijd was met een goede ruimtelijke ordening, omdat de ligplaatsen binnen de risico-contour van een nabijgelegen lakfabriek liggen. De appellante stelde dat de onthouding van goedkeuring onterecht was, omdat er geen vervangende ligplaatsen beschikbaar zijn en dat de huidige bewoners al jarenlang gebruik maken van deze ligplaatsen.

De Raad van State heeft de zaak op 21 oktober 2002 ter zitting behandeld, waarbij zowel de appellante als de verweerders aanwezig waren. De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat de gedeputeerde staten onvoldoende rekening hadden gehouden met de feitelijke situatie en de belangen van de huidige bewoners. De Afdeling concludeerde dat de onthouding van goedkeuring niet voldoende was gemotiveerd en dat er geen deugdelijke onderbouwing was voor het besluit. De Raad van State verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van de gedeputeerde staten, waarbij goedkeuring was onthouden aan het plandeel met de bestemming "Water" en de aanduiding "ligplaats(en) ten behoeve van woonschepen". Tevens werden de proceskosten en het griffierecht aan de appellante vergoed.

Uitspraak

200201490/1.
Datum uitspraak: 20 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de Vereniging Woonschepenoverleg Zwolle, gevestigd te Zwolle,
appellante,
en
gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2001 heeft de gemeenteraad van Zwolle, op voorstel van burgemeester en wethouders van 1 mei 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Beschermd Stadsgezicht".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 15 januari 2002, RWB/2001/2673, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 7 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door gemachtigde, en verweerders, vertegenwoordigd door mevrouw T. Drint, ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad van Zwolle, vertegenwoordigd door mevrouw drs. D.F.J. Hulk, ambtenaar bij de gemeente, en [partij] Lakfabrieken B.V., vertegenwoordigd door mr. S.J. Th. Homan, advocaat.
2. Overwegingen
2.1. Namens [partij] Lakfabrieken B.V. is ter zitting gesteld dat het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard moet worden omdat dit onvoldoende is gespecificeerd.
De Afdeling overweegt dat uit het beroepschrift duidelijk blijkt dat het beroep is gericht tegen de bij het bestreden besluit gegeven onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming “Water” en de aanduiding “ligplaats(en) ten behoeve van woonschepen” toegekend aan de wateren ten noorden van de Friese Wal en dat eveneens duidelijk blijkt wat de gronden van dit beroep zijn. De Afdeling ziet geen grond om te oordelen dat het beroepschrift naar de inhoud niet aan de terzake gestelde wettelijke voorschriften voldoet. Noch om de door [partij] Lakfabrieken B.V. gestelde redenen, noch overigens bestaat aanleiding het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellante heeft aangevoerd dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan bovengenoemd plandeel omdat dit inhoudt dat de ter plaatse gelegen woonschepen worden wegbestemd. Zij acht dit niet aanvaardbaar, mede omdat geen vervangende gelijkwaardige ligplaatsen beschikbaar zijn.
2.4. De gemeenteraad heeft de bestemming “Water” en de aanduiding “ligplaats(en) ten behoeve van woonschepen” toegekend aan het in geding zijnde plandeel. Ingevolge de planvoorschriften zijn de gronden met deze bestemming en aanduiding, onder meer, bestemd voor woondoeleinden op woonschepen.
2.5. Verweerders hebben dit gedeelte van het plan in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Hiertoe hebben zij besloten omdat blijkens twee rapporten van TNO (juli 2001, nr. R 2001/321 en september 2001, nr. R2001/433) en een rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu de woonschepen aan de Friese Wal binnen de risico-contour van het bedrijf [partij] Lakfabrieken B.V. liggen. Verweerders achten het innemen van ligplaatsen met woonschepen binnen deze contour onaanvaardbaar in verband met het belang van de veiligheid en het belang van de bedrijfsvoering van dit bedrijf.
2.6. De Afdeling overweegt dat de in geding zijnde onthouding van goedkeuring een planregeling beoogt die inhoudt dat het water langs de Friese Wal niet als ligplaats voor woonschepen mag worden gebruikt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat aldaar al tientallen jaren, met gemeentelijke vergunning, woonschepen liggen. Ter zitting is onweersproken gesteld dat sommige van de huidige bewoners al zeker 25 jaar ter plaatse een woonschip hebben. De Afdeling is van oordeel dat onder deze omstandigheden een planregeling als bedoeld in beginsel slechts aanvaardbaar is, indien aannemelijk is dat dit feitelijke daarmee niet overeenstemmende gebruik binnen de planperiode beëindigd zal worden. Het bestreden besluit geeft er geen blijk van dat verweerders aan dit aspect aandacht hebben besteed. Ter zitting is namens verweerders gesteld dat uit overleg met het gemeentebestuur naar voren was gekomen dat gezocht werd naar een oplossing, doch ook dit rechtvaardigt naar het oordeel van de Afdeling niet de conclusie dat verweerders genoemd aspect voldoende hebben bezien. Weliswaar is ter zitting gebleken dat het gemeentebestuur onderzoek doet naar mogelijkheden voor vervangende ligplaatsen, doch duidelijk is geworden dat – ook nog ten tijde van de zitting – een oplossing op dit punt nog geenszins in zicht was.
De Afdeling neemt voorts in aanmerking dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het streven van het gemeentebestuur is gericht op verplaatsing van de lakfabriek van de huidige locatie. In de toelichting bij het plan is gesteld dat de vestiging van deze fabriek op deze locatie een minder gewenste situatie is en dat op termijn gezocht moet worden naar mogelijkheden om het bedrijf te verplaatsen. Verder hebben burgemeester en wethouders in mei 2001 tot tweemaal toe een voorkeur uitgesproken aan het terrein van de fabriek een andere bestemming te geven. Overigens is ter zitting gebleken dat ook de directie van de lakfabriek verplaatsing van de huidige locatie niet zonder meer afwijst. Vooral het ontbreken van overeenstemming met het gemeentebestuur over de financiële aspecten is echter een obstakel daarvoor gebleken. Vastgesteld moet worden dat, indien de lakfabriek van deze locatie verdwenen zou zijn, de reden waarom verweerders de bestemming voor ligplaats voor woonschepen onaanvaardbaar achten, zou wegvallen. De Afdeling is van oordeel dat verweerders gelet hierop niet zonder aandacht te besteden aan deze mogelijke ontwikkeling tot een beslissing omtrent goedkeuring van deze bestemming hadden mogen komen. Het bestreden besluit geeft er evenmin blijk van dat verweerders dat hebben gedaan.
Overigens is ter zitting nog naar voren gekomen dat niet is uitgesloten dat bij een nieuwe vergunning op grond van de Wet Milieubeheer ten aanzien van de bestaande lakfabriek zodanige maatregelen kunnen en zullen worden getroffen dat het uit een oogpunt van veiligheid geen bezwaar ontmoet dat langs de Friese Wal woonschepen liggen. Ook aan deze mogelijkheid hebben verweerders geen aandacht besteed.
De Afdeling komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat de in geding zijnde onthouding van goedkeuring zich niet verdraagt met het in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalde dat een besluit moet berusten op een deugdelijke motivering. Mitsdien is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit in zoverre te worden vernietigd.
2.7. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Overijssel van 15 januari 2002, RWB/2001/2673, voorzover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemming “Water” en de aanduiding “ligplaats(en) ten behoeve van woonschepen” dat betrekking heeft op het water ten noorden van de Friese Wal;
III. veroordeelt gedeputeerde staten van Overijssel in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 55,06; het bedrag dient door de provincie Overijssel te worden betaald aan appellante;
IV. gelast dat de provincie Overijssel aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. J.J. Vis, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. De Rooy
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2002
59-316.