ECLI:NL:RVS:2002:AF0819

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105789/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • E.D. Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bestuursdwang voor onrechtmatige verbouwing van zolder tot woonruimte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam. De zaak betreft een besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam, dat appellant op straffe van bestuursdwang heeft gelast om een onrechtmatig aangebrachte verbouwing op de zolderverdieping van zijn pand te verwijderen. De zolder, die oorspronkelijk als bergruimte diende, was geschikt gemaakt voor bewoning, wat in strijd is met de Woningwet. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het dagelijks bestuur heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en betoogt dat de last onduidelijk is en dat er geen bouwvergunning vereist was. De Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de last voldoende duidelijk was en dat de verbouwing van de zolder als een wijziging van het gebruik moet worden aangemerkt, waarvoor een bouwvergunning vereist is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het dagelijks bestuur bevoegd was om tot bestuursdwang over te gaan, aangezien er geen aanvraag voor een bouwvergunning was ingediend.

De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 20 november 2002.

Uitspraak

200105789/1.
Datum uitspraak: 20 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 10 oktober 2001 in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2000 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) appellant op straffe van bestuursdwang gelast om hetgeen zonder bouwvergunning op de zolderverdieping van het pand [locatie] (hierna: de zolder) te [plaats] is aangebracht te verwijderen en de zolder weer in te richten als bergruimte voor de onderliggende woningen.
Bij besluit van 29 augustus 2000 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 10 oktober 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 21 december 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 februari 2002 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. S.L. Schram, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. N. Smit en P. Verwindt, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Te eniger tijd is de zolder, die oorspronkelijk dienst deed als bergruimte voor de ondergelegen woningen, geschikt gemaakt voor bewoning en in gebruik is genomen als woonruimte. Daartoe zijn onder meer een keukenblok en sanitaire voorzieningen aangebracht. Het dagelijks bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat de zolder aldus in strijd met het bepaalde in artikel 40 van de Woningwet is verbouwd en heeft daarom tot de last besloten.
2.2. Het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat de last onduidelijk is, omdat daaruit niet blijkt wat van hem wordt verlangd, faalt. Uit de last blijkt voldoende dat de zolder moet worden heringericht overeenkomstig de oorspronkelijke bergruimtefunctie, met dien verstande dat, naar ter zitting van de zijde van het dagelijks bestuur is bevestigd, slechts twee bergingen behoeven te worden gecreëerd.
2.3. Appellant betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat geen bouwvergunning was vereist, omdat geen sprake is geweest van bouwwerkzaamheden in de zin van artikel 1, eerste lid, onder a, van de Woningwet. Het geschikt maken voor bewoning van de oorspronkelijk als bergruimte dienstdoende zolder moet worden aangemerkt als het veranderen van een bouwwerk, als bedoeld in deze bepaling. De veranderingen zijn evenmin van niet-ingrijpende aard, nu het gaat om een wijziging van het gebruik.
2.4. Nu voor het veranderen van de zolder geen bouwvergunning was verleend, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het dagelijks bestuur tot de last kon besluiten.
2.5. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van een zodanige bevoegdheid geen gebruik worden gemaakt.
2.6. Reeds omdat geen aanvraag om verlening van een bouwvergunning is ingediend, bestaat geen zicht op legalisering. Met betrekking tot de stelling van appellant dat de zolder reeds dertig jaar wordt bewoond, wordt overwogen dat in elk geval niet aannemelijk is gemaakt dat het dagelijks bestuur en zijn rechtsvoorgangers daarvan op de hoogte waren. Gebleken is dat het pand in de periode 1995 tot 1997 door de afdeling Bouw- en woningtoezicht na klachten van de huurders van de benedenverdiepingen over de bouwkundige staat ervan is geïnspecteerd. Volgens appellant heeft hij toen op aanwijzing van de betrokken gemeenteambtenaar op de zolder een aantal maatregelen getroffen, onder meer ter vergroting van de brandveiligheid. Anders dan appellant kennelijk beoogt te betogen, volgt hieruit evenwel niet dat het dagelijks bestuur niet meer handhavend mocht optreden.
2.7. Appellant betoogt tot slot evenzeer tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijkse bestuur zijn bevoegdheid heeft gebruikt voor een ander doel, dan waarvoor deze hem is verleend. Met name is de omstandigheid dat de bevoegdheid op verzoek van de andere bewoners is aangewend en dezen wensen te beschikken over de bergingen onvoldoende voor dat oordeel. Dat niet reeds in 1997, na het laatste bezoek van de afdeling Bouw- en woningtoezicht aan het pand, is besloten tot herstel in de oude toestand leidt niet tot een ander oordeel.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Boer
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2002
201-397.