ECLI:NL:RVS:2002:AF0821

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103221/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • Th.G. Drupsteen
  • Ch.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van melding voor wijziging van de werking van een inrichting in het kader van de Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 november 2002 uitspraak gedaan over de weigering van burgemeester en wethouders van Waalre om een melding van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Waalres Lasbedrijf B.V." te accepteren. De melding betrof een wijziging van de werking van de inrichting, waarbij de appellante de vervanging van pons- en snij-apparatuur door nieuwe machines wilde doorvoeren. De zaak werd behandeld op 2 september 2002, waarbij de appellante werd vertegenwoordigd door gemachtigden en een andere partij werd gehoord.

De burgemeester en wethouders hadden eerder op 23 januari 2001 de melding van appellante niet geaccepteerd, en op 22 mei 2001 werd het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Appellante stelde dat de wijziging in overeenstemming was met de eerder verleende Hinderwetvergunning, maar de Afdeling oordeelde dat de nieuwe machines wezenlijk anders waren dan de eerder goedgekeurde apparatuur. Dit leidde tot de conclusie dat de melding niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard.

De Afdeling heeft ook de akoestische rapporten beoordeeld en vastgesteld dat de geluidgrenswaarden als gevolg van de wijziging zouden worden overschreden. De Afdeling concludeerde dat de burgemeester en wethouders terecht de melding niet hadden geaccepteerd en het bezwaar ongegrond hadden verklaard. Uiteindelijk werd het beroep van appellante ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200103221/1.
Datum uitspraak: 20 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Waalres Lasbedrijf B.V.", gevestigd te Waalre,
appellante,
en
burgemeester en wethouders van Waalre,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2001 hebben verweerders de melding van appellante, als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, voor een wijziging van de werking van haar inrichting aan de [locatie] te [plaats], niet geaccepteerd.
Bij besluit van 22 mei 2001, verzonden op 8 juni 2001, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 26 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 augustus 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 7 maart 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante en van [partij]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Voorts is [partij] gehoord.
2. Overwegingen
2.1. In de inrichting van appellante vindt metaalbewerking plaats. Het merendeel van de werkzaamheden betreft de productie van plafondpanelen en de voor de montage van die panelen vereiste materialen. De melding betreft zowel de vervanging van ponsapparatuur door een ponsmachine als de vervanging van snij-apparatuur door een lasersnijmachine.
2.2. Appellante stelt dat de wijziging van de werking van haar inrichting door middel van vervanging van beide machines in overeenstemming is met de aan haar verleende Hinderwetvergunning, zodat, gelet op artikel 8.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, daarvoor geen vergunning is vereist of een melding noodzakelijk is en dat op grond hiervan de melding niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard.
2.2.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat vanwege de wezenlijke uitbreiding van het opgestelde vermogen geen van beide machines onder de werkingssfeer van de eerdergenoemde Hinderwetvergunning vallen. Gelet hierop hebben zij de melding niet niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.2. Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting:
a. op te richten;
b. te veranderen of de werking daarvan te veranderen;
c. in werking te hebben.
Ingevolge het derde lid van dit artikel geldt het verbod bedoeld in het eerste lid, onder b, niet met betrekking tot veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften.
2.2.3. Op 30 oktober 1990 is voor de inrichting van appellante een vergunning krachtens de Hinderwet verleend. In de bijlage behorende bij de aanvraag, welke deel uitmaakt van de vergunning, is aangegeven dat gebruik wordt gemaakt van diverse machines, waaronder pons- en snij-apparatuur. Deze machines zijn niet nader beschreven. Wel is vermeld dat het totale vermogen ongeveer 125 kW bedraagt. In 1998 heeft appellante de bestaande ponsapparatuur vervangen door een ponsmachine van het merk en type Muratec Vectrum 3000a. Deze ponsmachine heeft een capaciteit van 50 kW en heeft een aanmerkelijk hogere slagfrequentie en productiviteit. Voorts heeft appellante de bestaande snij-apparatuur vervangen door een lasersnijmachine van het merk en type Bystronic Bystar 3015. Deze snijmachine heeft een capaciteit van ongeveer 40 kW. Mede gelet op het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak, stelt de Afdeling vast dat – ook al zou (zoals appellante stelt) het energieverbruik van de nieuwe apparatuur minder zijn dan die van de bestaande apparatuur – zowel de nieuwe ponsmachine als de nieuwe lasersnijmachine wezenlijk anders is dan de pons- en snij-apparatuur waarop de vergunning van 1990 betrekking heeft. Verweerders hebben dan ook terecht gesteld dat deze vergunning niet ziet op de nieuwe pons- en lasersnijmachine en dat de vervanging niet in overeenstemming is met de verleende vergunning, zodat artikel 8.1, derde lid, van de Wet milieubeheer niet van toepassing is. Deze beroepsgrond treft geen doel.
2.3. Appellante stelt dat de melding ten onrechte is geweigerd. Zij betoogt hiertoe dat het akoestisch onderzoeksrapport van Lichtveld, Buis & Partners B.V. (hierna: LBP) van 11 januari 2001, dat in opdracht van verweerders is opgesteld, ondeugdelijk is. Uit het door Tauw B.V. in opdracht van haar opgestelde akoestisch onderzoeksrapport van 5 oktober 2000 blijkt dat aan de geluidgrenswaarden van de vergunning kan worden voldaan indien geen correctie voor impulsvormig geluid wordt toegepast. Zij betwist dat van een impulsachtig geluidniveau ter plaatse van de omliggende woningen sprake is.
2.3.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat als gevolg van de gemelde wijziging van de werking van de inrichting de geluidgrenswaarden worden overschreden. Gelet hierop hebben zij de melding niet geaccepteerd en het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.3.2. Ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder voorwaarde dat:
a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;
b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en
c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.
2.3.3. De Afdeling constateert dat in opdracht van verweerders in de periode 28 november 2000 tot en met 8 december 2000 door LBP akoestisch onderzoek is verricht naar de geluidbelasting vanwege de inrichting, hetgeen heeft geresulteerd in het akoestisch onderzoeksrapport van 11 januari 2001, kenmerk R057 043abA0.tk. In dit rapport is vermeld dat zowel de equivalente geluidgrenswaarden als de piekgeluidgrenswaarden van de vergunning als gevolg van het in werking zijn van de ponsmachine worden overschreden. Dit zou eveneens het geval zijn indien geen sprake is van impulsachtig geluid. In het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak worden de uitgangspunten en bevindingen van het door verweerders in aanmerking genomen akoestisch onderzoeksrapport in grote lijnen onderschreven. De Afdeling is van oordeel dat uit de stukken noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de door LBP verrichte metingen op onjuiste wijze zijn verricht of een onjuist beeld geven. Nu met de beoogde verandering van de werking van de inrichting de op grond van de vergunning toegestane geluidbelasting wordt overschreden, hebben verweerders, gelet op artikel 8.19, tweede lid, aanhef, van de Wet milieubeheer terecht de melding niet geaccepteerd en hebben zij het daartegen gemaakte bezwaar terecht ongegrond verklaard. Gelet hierop behoeft het beroepsonderdeel met betrekking tot het energieverbruik geen bespreking meer. Deze beroepsgrond faalt.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. Th.G. Drupsteen en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.E. van der Vlis, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van der Vlis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2002
197-353.