200202970/1.
Datum uitspraak: 20 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.
Bij besluit van 4 september 2000 heeft de gemeenteraad van Voorst, op voorstel van burgemeester en wethouders van 12 juli 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Buitengebied 1996, herziening boomkwekerij [vergunninghouder] ".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 3 april 2001, RE2000.85254, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 28 november 2001, no. 200102866/1, heeft de Afdeling dit besluit vernietigd.
Bij besluit van 2 april 2002, nr. RE2001.113366, hebben verweerders opnieuw beslist over de goedkeuring van het plan.
Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 31 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 14 augustus 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2002, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. J.T.A.M. van Mierlo, advocaat te Deventer, is verschenen. Voorts zijn verschenen de gemeenteraad, vertegenwoordigd door F. Agteres, ambtenaar van de gemeente, en
boomkwekerij [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [vergunninghouder]. Verweerders zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.2. Bij uitspraak van 28 november 2001, no. 200102866/1, heeft de Afdeling geoordeeld dat verweerders in hun besluit er geen blijk van hebben gegeven de tussen appellant en boomkwekerij [vergunninghouder] bestaande onduidelijkheid over de omvang van de rechten en plichten voortvloeiend uit de op het betrokken perceel gevestigde erfdienstbaarheid en de mogelijke gevolgen hiervan voor de ontsluiting van het bedrijf in hun afwegingen te hebben betrokken. Evenmin blijkt uit het bestreden besluit dat verweerders bij hun afwegingen de mogelijke gevolgen voor de verkeersveiligheid bij een ontsluiting op de Rijksstraatweg hebben betrokken, zo heeft de Afdeling in deze uitspraak overwogen.
2.3. Verweerders hebben met inachtneming van de in overweging 2.2. genoemde uitspraak een nieuw besluit genomen over het bestemmingsplan "Buitengebied 1996, herziening boomkwekerij [vergunninghouder]". Zij hebben het plan opnieuw goedgekeurd. Verweerders stellen zich op het standpunt dat boomkwekerij [vergunninghouder] voor de ontsluiting van het bedrijf geen gebruik zal maken van de gezamenlijke uitweg van appellant en [vergunninghouder]. De gronden waarop de boomkwekerij zal worden gevestigd hebben één eigen uitweg op de Rijksstraatweg. Voor verplaatsing van deze eigen uitweg is op 7 maart 2001 een verzoek ingediend en hebben verweerders op 21 juni 2001 een ontheffing op grond van de Gelderse Wegenverordening verleend. Blijkens het advies van de dienst Wegen, Verkeer en Vervoer van 31 mei 2001 is deze nieuwe uitweg uit een oogpunt van verkeersveiligheid positief beoordeeld. Voorts blijkt uit de voorschriften van de verleende ontheffing dat de nieuwe uitweg alleen bedoeld is voor de ontsluiting van een boomkwekerij.
2.4. Appellant voert als bezwaar van formele aard aan dat verweerders hem ten onrechte niet hebben gehoord voordat verweerders opnieuw hebben beslist over de goedkeuring van het plan. Hij voert verder als bezwaar van formele aard aan dat verweerders ondanks herhaald verzoek verzuimd hebben het verslag van de hoorzitting op 14 december 2000 aan hem toe te zenden. Appellant is voorts van mening dat verweerders in hun goedkeuringsbesluit van 2 april 2002 geen inzicht hebben gegeven in de wijze waarop zij rekening hebben gehouden met de uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2001. Hij is verder van mening dat verweerders niet behoorlijk uitvoering hebben gegeven aan rechtsoverweging 2.6. van de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2001.
2.5. Ten aanzien van de bezwaren van formele aard overweegt de Afdeling als volgt. Uit artikel 27, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vloeit niet de verplichting voort om, na vernietiging van een eerder besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan, opnieuw de gelegenheid te bieden tot het geven van een nadere mondelinge toelichting op de schriftelijk ingediende bedenkingen. Onder omstandigheden kan het echter uit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming nodig zijn degenen die tijdig bedenkingen hebben ingediend opnieuw te horen. De Afdeling ziet gelet op de feitelijke gegevens die verweerders reeds hadden omtrent de op het betrokken perceel gevestigde erfdienstbaarheid en de ontsluiting van het bedrijf op de Rijksstraatweg, geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval zich omstandigheden voordeden op grond waarvan het met het oog op een zorgvuldige besluitvorming nodig was een tweede hoorzitting te houden.
Ten aanzien van het niet toezenden van het verslag van de hoorzitting bij verweerders overweegt de Afdeling, dat voor verweerders geen verplichting bestaat het verslag van de hoorzitting toe te zenden aan degenen die bedenkingen hebben ingebracht. Overigens blijkt uit het verweerschrift van verweerders van 14 augustus 2002 dat dit verslag op 13 augustus 2002 alsnog aan appellant is verzonden.
2.6. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling van oordeel dat verweerders met het goedkeuringsbesluit van 2 april 2002 op juiste wijze gevolg hebben gegeven aan de uitspraak van de Afdeling van
28 november 2001, no. 200102866/1. Hierbij is in aanmerking genomen dat verweerders op 21 juni 2001 aan [vergunninghouder] een ontheffing op grond van de Gelderse Wegenverordening hebben verleend voor de aanleg en het gebruik van een nieuwe uitweg. De nieuwe uitweg zal worden aangelegd voor de ontsluiting van de boomkwekerij van [vergunninghouder]. De uitweg heeft geen betrekking op de gronden van appellant en laat de rechten en plichten die voortvloeien uit de op het betrokken perceel gevestigde erfdienstbaarheid ongemoeid. Tevens is in aanmerking genomen dat blijkens het advies van de dienst Wegen, Verkeer en Vervoer van 31 mei 2001 de verkeersveiligheid van de nieuwe uitweg is onderzocht en positief beoordeeld. Appellant heeft niet aangetoond dat aan dit advies gebreken kleven dan wel dat de nieuwe uitweg verkeersonveilig zou zijn.
Voor zover appellant een beroep doet op de uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2001, no. E01.98.0182/1 overweegt de Afdeling dat in deze uitspraak een andere situatie aan de orde was. Overigens is de bestemming “Boomkwekerij” als zodanig reeds beoordeeld in de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2001, no. 200102866/1. De vraag of deze bestemming de bouw van een (teeltondersteunende) kas toelaat, is in deze procedure niet aan de orde. In deze procedure is slechts aan de orde hetgeen de Afdeling onder 2.2. van deze uitspraak overweegt.
2.7. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
2.8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Broekman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2002