ECLI:NL:RVS:2002:AF0827

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202961/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.H. Lauwaars
  • J.J. Vis
  • J.J.C. Voorhoeve
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Kom Duizel 2001' en goedkeuring door gedeputeerde staten van Noord-Brabant

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Kom Duizel 2001' door de gemeenteraad van Eersel en de daaropvolgende beslissing van de gedeputeerde staten van Noord-Brabant. De gemeenteraad heeft op 18 september 2001 het bestemmingsplan vastgesteld, dat onder andere de bouw van woningen op de locatie 'Lange Akkers' en een uitbreiding van het bedrijventerrein aan de Ganzestraatsedijk voorziet. De gedeputeerde staten hebben op 23 april 2002 goedkeuring onthouden aan bepaalde delen van het plan, wat heeft geleid tot beroep door verschillende appellanten, waaronder de gemeenteraad zelf.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 24 oktober 2002. De appellanten hebben verschillende gronden aangevoerd tegen de onthouding van goedkeuring, waaronder het vertrouwensbeginsel en de noodzaak voor uitbreiding van bedrijvigheid. De Raad heeft overwogen dat de gedeputeerde staten zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat de goedkeuring in strijd is met het provinciaal beleid, dat inbreidingslocaties voorrang geeft boven uitbreidingslocaties. De Raad heeft vastgesteld dat de gemeenteraad onvoldoende heeft aangetoond dat de uitbreiding van het bedrijventerrein noodzakelijk was en dat de wijzigingsbevoegdheid niet in overeenstemming was met het provinciaal beleid.

De Raad heeft het beroep van de gemeenteraad gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van de gedeputeerde staten vernietigd voor wat betreft de onthouding van goedkeuring aan de plankaart en aan bepaalde voorschriften. De beroepen van de andere appellanten zijn ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming omtrent ruimtelijke ordening en de noodzaak om provinciaal beleid te respecteren.

Uitspraak

200202961/1.
Datum uitspraak: 20 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de gemeenteraad van Eersel,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
5. [appellantem sub 5], wonend te [woonplaats],
en
gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2001 heeft de gemeenteraad van Eersel, op voorstel van burgemeester en wethouders van 7 september 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Kom Duizel 2001".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 23 april 2002, kenmerk 789165, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 (hierna: de gemeenteraad) bij brief van 5 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 7 juni 2002, appellant sub 2 bij brief van 29 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2002, appellant sub 3 bij brief van 6 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 10 juni 2002, appellant sub 4 bij brief van 14 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2002, en appellanten sub 5 bij brief van 14 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2002, beroep ingesteld.
Deze brieven zijn aangehecht.
Verweerders hebben geen verweerschrift ingediend.
[partij 1] en [partij 2] zijn op hun verzoek toegelaten als partij aan het geding deel te nemen.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [partij 1] Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2002, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door J.J.M. van Dooren, appellant sub 2 in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], appellant sub 3, vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, appellant sub 4, vertegenwoordigd door [gemachtigde], appellanten sub 5 in persoon en bijgestaan door mr. A.C. de Jong, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. A.C.H.A. Tullekens, zijn verschenen. Tevens zijn gehoord [partij 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en [partij 2].
2. Overwegingen
2.1. Het plan betreft een actualisering van de planologische regeling voor de bebouwde kom van de kern Duizel. Het voorziet onder meer in de bouw van woningen op de locatie “Lange Akkers” en in een uitbreiding van het bedrijventerrein aan de Ganzestraatsedijk.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders grotendeels goedkeuring verleend aan dit plan.
2.2. De beroepsgrond van appellant sub 2, gericht tegen de goedkeuring van het plan voor zover dit niet voorziet in de mogelijkheid in de panden aan de [locatie 1] op kleine schaal detailhandel uit te oefenen, steunt niet op een bij verweerders ingebrachte bedenking.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten, voorzover dit beroep een grondslag heeft in een bij gedeputeerde staten ingebrachte bedenking.
Dit is slechts anders voorzover het besluit van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een bedenking in te brengen. Geen van deze omstandigheden doet zich voor.
Het beroep van appellant sub 2 is dan ook in zoverre niet-ontvankelijk.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.4. Appellant sub 4 heeft aangevoerd dat burgemeester en wethouders van Eersel hem te laat hebben ingelicht over de vaststelling van het plan, waardoor de terinzageligging van het plan voor hem korter was dan vier weken. Hij stelt dat dit voor verweerders aanleiding had moeten zijn goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.4.1. Niet is gesteld noch is de Afdeling gebleken dat de (kennisgeving van de) terinzageligging van het plan niet op de in artikel 26 van de WRO in samenhang met artikel 3:12 van de Awb voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden.
In de WRO valt geen voorschrift te vinden dat ertoe verplicht om daarnaast van het vaststellingsbesluit persoonlijk mededeling te doen aan degene die zienswijzen omtrent het ontwerp-bestemmingsplan heeft kenbaar gemaakt of aan diens gemachtigde.
De Afdeling merkt in dit verband op dat weliswaar in artikel 26, tweede lid, van deze wet, zoals die luidde tot 1 januari 1994, was bepaald dat burgemeester en wethouders aan hen die bezwaren hebben ingediend tegen het ontwerp-bestemmingsplan de beslissing daaromtrent dienden mede te delen, doch dat in de wet zoals die sedert die datum luidt een voorschrift met die strekking niet meer voorkomt.
Voorts is van belang dat de overeenkomstige verplichting voor gedeputeerde staten om van hun besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan mededeling te doen door toezending van hun besluit aan degenen die bedenkingen hebben ingediend, bij de wijziging van de WRO per 1 januari 1994 en per 3 april 2000, in artikel 28 van die wet, is gehandhaafd.
Gelet hierop moet worden aangenomen dat de wetgever kennelijk heeft beoogd de verplichting om aan hen die bezwaren hebben ingediend tegen het ontwerp-plan schriftelijk mededeling te doen van het besluit tot vaststelling en de beslissing omtrent die bezwaren, te laten vervallen.
Het behoort derhalve in beginsel tot de eigen verantwoordelijkheid van de appellant om op de hoogte te blijven van de voortgang van de bestemmingsplanprocedure.
Overigens heeft de latere persoonlijke inkennisstelling van de vaststelling van het plan appellant sub 4 niet verhinderd tijdig een bedenking in te dienen.
Het beroep van appellant sub 4 is in zoverre ongegrond.
2.5. De gemeenteraad heeft aangevoerd dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan een gedeelte van de plankaart waar de 2e fase van de woningbouwlocatie “Lange Akkers” is voorzien en aan artikel 24, eerste lid, onder h., van de voorschriften, dat een wijzigingsbevoegdheid bevat voor de bouw van 7 woningen op “De Paardenwei” binnen de woningbouwlocatie “Lange Akkers”. De locatie kan volgens de gemeenteraad niet worden aangemerkt als een uitbreidingslocatie als bedoeld in het provinciaal verstedelijkingsbeleid. Bovendien zijn in het plan op die locatie mogelijkheden opgenomen voor de bouw van enkele sociale huur- en sociale koopwoningen ter uitvoering van het gemeentelijke doelgroepenbeleid. Die kunnen elders in de kern niet worden gebouwd. Verweerders hebben naar de stelling van de gemeenteraad ten onrechte de bouwmogelijkheden die eerst kunnen worden benut na gebruik van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, betrokken bij de behoefteraming van de kern Duizel voor de periode 2001 tot 2005. De gemeenteraad acht deze onthoudingen van goedkeuring ook in strijd met artikel 33 van de WRO.
2.5.1. Verweerders hebben deze plangedeelten in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht, aangezien op grond van het provinciaal verstedelijkingsbeleid eerst inbreidingslocaties voor woningbouw moeten worden benut en pas daarna uitbreidingslocaties en bovendien in bestemmingsplannen voor uitbreidingslocaties ten hoogste tot het jaar 2005 een directe bouwtitel mag worden opgenomen.
2.5.2. Op 22 februari 2002 hebben provinciale staten van
Noord-Brabant het streekplan Noord-Brabant 2002 vastgesteld. Daarin is bepaald dat het ruimtelijk beleid zoals dat in dit streekplan is geformuleerd, geldt met ingang van de dag van bekendmaking.
Het besluit tot vaststelling van het streekplan hebben verweerders overeenkomstig artikel 4a, achtste lid, eerste volzin, van de WRO bekendgemaakt door dit besluit samen met het vastgestelde streekplan voor een ieder ter inzage te leggen.Van deze terinzagelegging hebben verweerders overeenkomstig artikel 4a, achtste lid, tweede volzin, in samenhang met artikel 4a, vierde lid, eerste volzin, van de WRO tevoren kennis gegeven in onder meer de Staatscourant van 15 maart 2002. Verweerders dienden derhalve bij hun besluit omtrent goedkeuring dat zij op 23 april 2002 hebben genomen, het ruimtelijke beleid zoals dat in dit nieuwe streekplan is geformuleerd in acht te nemen.
Omtrent het provinciale beleid voor de verdeling van de woonlocaties vermeldt het nieuwe streekplan dat als overgangsbeleid totdat verweerders de uitwerkingsplannen voor de stedelijke en de landelijke regio’s hebben vastgesteld – het groeiklasse beleid van het Streekplan Noord-Brabant (1992) wordt gehanteerd als nader uitgewerkt in de beleidsbrief van verweerders van 24 oktober 2000 over de bevolkings- en woningbehoefte prognose. Hierin hebben verweerders aangegeven dat zij er nadrukkelijk op zullen toezien dat, met name in gemeenten in het landelijk gebied (groeiklasse 2 en 3), in bestemmingsplannen voor uitbreidingslocaties voor woningbouw, maximaal tot 2005 bestemmingen met een directe bouwtitel worden opgenomen. Het nieuwe streekplan voegt daar aan toe dat deze bestemmingen gebaseerd moeten zijn op een zogeheten structuurvisie Plus. Daaronder verstaat het nieuwe streekplan een duurzame ruimtelijke ontwikkelingsstrategie die door een gemeente of enkele samenwerkende gemeenten wordt opgesteld als kader voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.
Voor alle duidelijkheid is in het overgangsbeleid vermeld dat de toepassing van het groeiklassebeleid voor de woningbouw in alle gevallen gepaard zal gaan met het streven naar zuinig ruimtegebruik door middel van inbreiding, herstructurering en intensivering.
De Afdeling ziet geen aanleiding dit (overgangs)beleid onredelijk te achten.
Voorts is niet in geding dat uit de beleidsbrief van verweerders van 24 oktober 2000 volgt dat in de kern Duizel in de periode tot 1 januari 2005 30 woningen en in de periode daarna tot 1 januari 2010 24 woningen mogen worden gebouwd. Doordat in het plan nog een restcapaciteit van 19 woningen aanwezig is, is de feitelijke uitbreidingsmogelijkheid voor de periode tot 1 januari 2005 op grond van het provinciale beleid beperkt tot 11 woningen.
2.5.3. In de plantoelichting is de locatie “Lange Akkers, fase 2” niet vermeld onder het hoofd “Inbreidingslocaties”. Inbreidingslocaties zijn in de toelichting omschreven als woningbouwlocaties tussen de bestaande bebouwing, waar door nieuwe bebouwing een ruimtelijke verbetering kan worden bereikt dan wel locaties waar sprake is van verdichting en efficiënter ruimtegebruik. De locatie “Lange Akkers” is blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting het gebied waarvoor de gemeenteraad een globaal, slechts ten dele goedgekeurd, bestemmingsplan heeft vastgesteld om de uitbreiding van de woonbebouwing van de kern Duizel mogelijk te maken. Deze locatie ligt tussen de provinciale weg en de kern, in het buitengebied en behoort niet tot de bebouwde kom van Duizel. De binnen het goedgekeurde deel vallende eerste fase is op basis van een uitwerkingsplan inmiddels gerealiseerd en als zodanig in dit plan opgenomen. Het deel “Lange Akkers, fase 2” en “De Paardenwei” betreffen nieuwe bouwmogelijkheden op deze woningbouwlocatie. Gelet hierop hebben verweerders het plandeel “Lange Akkers, fase 2” en de “Paardenwei” niet ten onrechte aangemerkt als (onderdeel van een) uitbreidingslocatie.
Vaststaat dat in het plandeel “Lange Akkers, fase 2” sprake is van een woonbestemming met een directe bouwtitel en dat daarvoor – naar hiervoor is overwogen - op grond van het overgangsbeleid van het nieuwe streekplan een structuurvisie Plus is vereist.
Blijkens de plantoelichting is ten behoeve van het plan geen structuurvisie Plus opgesteld. Ter zitting is verklaard dat de Structuurvisie Plus in oktober 2002 nog in de ontwerp-fase verkeerde.
Reeds hierom voldoet dit plandeel niet aan het provinciaal beleid.
Bovendien voorziet dit plandeel in een directe mogelijkheid voor de bouw van 26 woningen, hetgeen aanmerkelijk meer is dan de 11 woningen die blijkens de stukken voldoende zijn om te kunnen voorzien in de woningbouwbehoefte van de kern Duizel voor de periode tot 2005. Ook indien, zoals de gemeenteraad stelt, rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat van de in het plan aanwezige restcapaciteit van 19 woningen slechts 12 woningen met een directe bouwtitel zijn opgenomen, voorziet dit plandeel bij recht in een groter aantal woningen dan het provinciaal beleid toestaat.
Verweerders hebben zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het plandeel “Lange Akkers, fase 2” in strijd is met het provinciaal beleid.
2.5.4. Het plan heeft evenwel ook het doel te voorzien in bouwmogelijkheden voor de periode na 2005. Voor de periode 2005 tot 2010 staat het provinciaal beleid voor de kern Duizel een toeneming van het aantal woningen toe van 24 woningen, zij het dat het beleid voor die periode een reserverende bestemming voorschrijft.
Door de onthoudingen van goedkeuring voorziet het plan slechts in een mogelijkheid voor de bouw van 12 woningen op acht inbreidingslocaties, na het volgen van een wijzigingsprocedure. Dit aantal is echter volgens het bestreden besluit bedoeld om te voorzien in de woningbouwbehoefte tot 2005.
Uit het bestreden besluit blijkt dan ook, en verweerders hebben dit ter zitting bevestigd, dat zij bij hun onthouding van goedkeuring aan het plandeel “Lange Akkers, fase 2” en aan artikel 24, eerste lid, onder h., van de voorschriften geen rekening hebben gehouden met de planperiode na 2005. Met name hebben zij niet bezien of en in hoeverre deze omstandigheid aanleiding diende te geven van het provinciaal beleid af te wijken.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van de gemeenteraad is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb dient te worden vernietigd.
2.6. De gemeenteraad, appellant sub 2, appellant sub 3 en appellanten sub 5 hebben aangevoerd dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan artikel 24, eerste lid, onder g., van de voorschriften en aan de aanduiding “grens wijzigingsbevoegdheid 1” op zowel de plankaart als de legenda.
De gemeenteraad, appellant sub 2 en appellanten sub 5 stellen dat verweerders het vertrouwensbeginsel hebben geschonden, nu de Provinciale Planologische Commissie (hierna: de PPC) positief heeft geadviseerd over de uitbreiding van het bedrijventerrein en dat het provinciaal beleid sedertdien niet is gewijzigd. Volgens de gemeenteraad en appellanten sub 5 is die uitbreiding bovendien eerst mogelijk na toepassing van de in het voorschrift opgenomen wijzigingsbevoegdheid, zodat in voldoende mate het provinciaal toezicht is verzekerd.
Appellant sub 2 betoogt dat hij als gevolg van de onthouding van goedkeuring de noodzakelijke uitbreiding van zijn bedrijf in open haarden aan de [locatie 2] op het tegenoverliggende perceel niet kan voltooien. Hij is vier jaar geleden met de bouw daarvan begonnen op basis van een met vrijstelling van het voorheen geldende plan en vooruitlopende op dit plan verleende bouwvergunning.
Appellant sub 3 wil op zijn perceel aan de zuidzijde van de Ganzestraatsedijk enkele kleinschalige bedrijfsruimten bouwen nadat zijn voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is gesloopt.
Appellanten sub 5 willen op een perceel aan de zuidzijde van de Ganzestraatsedijk een bedrijfsruimte met een bedrijfswoning bouwen.
2.6.1. Verweerders hebben dit voorschrift en deze aanduiding in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht. Zij hebben daarbij in aanmerking genomen dat de uitbreidingsmogelijkheid een afwijking is van het provinciale beleid en dat de noodzaak voor uitbreiding ter plaatse niet dan wel onvoldoende is gemotiveerd. De voorwaarden voor wijziging achten zij voorts niet in overeenstemming met het provinciaal beleid en ook te onbepaald.
2.6.2. Blijkens het dictum van het bestreden besluit is goedkeuring onthouden aan de met blauwe lijnen aangegeven gedeelten van de plankaart en van de legenda.
Op de plankaart en de legenda zijn geen blauwe lijnen geplaatst rond de aanduiding “grens wijzigingsbevoegdheid 1”.
De Afdeling stelt dan ook vast dat verweerders, anders dan zij blijkens de overwegingen in het bestreden besluit hebben beoogd, in zoverre geen goedkeuring hebben onthouden aan het plan.
Voor zover de beroepen zijn gericht tegen de goedkeuring van deze aanduiding zijn deze niet-ontvankelijk, omdat de beroepsgrond in zoverre geen grondslag heeft in een bij verweerders ingediende bedenking.
2.6.3. Omtrent het provinciale beleid voor de verdeling van de werklocaties meldt het nieuwe streekplan dat als overgangsbeleid totdat verweerders de uitwerkingsplannen voor de stedelijke en de landelijke regio’s hebben vastgesteld – het groeiklasse beleid van het Streekplan Noord-Brabant (1992) wordt gehanteerd als nader uitgewerkt in de nota “Op Maat; Provinciaal bedrijventerreinenbeleid op maat” van 17 februari 1998 en de beleidsbrief “Bedrijventerreinenbeleid in groeiklasse 1-, 2- en 3-kernen” van 6 juli 1999. Verweerders zullen blijkens dit overgangsbeleid het beleid neergelegd in de nota “Op Maat” toepassen in de geest van het nieuwe streekplan, met name waar het gaat om het streven naar zuinig ruimtegebruik door middel van inbreiding, herstructurering en intensivering.
Het groeiklassebeleid van het Streekplan Noord-Brabant (1992) is erop gericht aard, omvang en functie van bedrijvigheid en daarmee de bedrijventerreinen af te stemmen op de aard, omvang en functie van de desbetreffende kern. Bedrijventerreinen mogen slechts worden uitgegeven voor de vestiging of uitbreiding van bedrijven die inpasbaar zijn in de dorpsstructuur. Daarbij geldt voor groeiklasse-1-kernen, zoals de kern Duizel, dat de aanleg van een bedrijventerrein niet is toegestaan. De bebouwde kom biedt hier veelal ruimte voor kleinschalige bedrijfsvestigingen. Als de ruimtebehoefte groter is, dient het desbetreffende bedrijf zich te vestigen in een kern in een hogere groeiklasse. Blijkens de nota “Op Maat” mag na overleg in een bijzondere situatie in een groeiklasse-1-kern een bedrijventerrein worden aangelegd. De kavelgrootte voor een individuele vestiging van een bedrijf mag dan maximaal 2.500 m2 bedragen.
In bijzondere gevallen – met name bij reeds lang ter plaatse gevestigde bedrijven – staat dit beleid een eenmalige uitbreiding toe van 10 tot 15%. Indien een kennelijke noodzaak bestaat voor een eenmalige uitbreiding met meer dan 15%, dienen de bedrijfsbelangen te worden afgewogen tegen de planologische belangen met behulp van een – nader in de nota “Op Maat” en de beleidsbrief “Bedrijventerreinenbeleid in groeiklasse 1-, 2- en 3-kernen” beschreven, door een onafhankelijke deskundige opgesteld – gekwalificeerd bedrijfsplan.
Dit provinciaal beleid acht de Afdeling in het algemeen niet onredelijk.
2.6.3.1. Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder g., van de voorschriften geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid de bestemming “Agrarische doeleinden, onbebouwd –Ao– “ op de plankaart aangegeven met de aanduiding “grens wijzigingsbevoegdheid 1” te wijzigen in de bestemming “Bedrijven, met bijbehorende erven –B-“, waarbij ten hoogste 5 dienstwoningen mogen worden gebouwd en de grondoppervlakte van één bedrijfsperceel gezamenlijk met het perceel [locatie 2] ten hoogste 7.500 m2 mag bedragen.
Aan het gebruik van deze bevoegdheid is alleen de voorwaarde verbonden dat de economische uitvoerbaarheid dient te worden aangetoond.
2.6.3.2. Het standpunt van verweerders dat de noodzaak voor een uitbreiding van het bedrijventerrein en daarmee voor een verdere afwijking van het provinciale beleid niet voldoende is gemotiveerd, acht de Afdeling niet onjuist of onredelijk. In de plantoelichting is alleen vermeld dat een uitbreiding van het bedrijventerrein aan de Ganzestraatsedijk gewenst is, omdat in de kom van de kern Duizel bedrijven liggen die, gezien de aard van hun bedrijfsactiviteit, niet in een woonomgeving thuishoren en voor de reeds op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven geen ruimte meer aanwezig is voor verdere uitbreiding. Omtrent het bedrijf van appellant sub 2 in open haarden en kachels aan de [locatie 2] vermeldt de plantoelichting dat dit bedrijf heeft aangegeven dat uitbreiding van de bedrijfsruimte absoluut noodzakelijk is.
Een onderbouwing, waarin de situatie is getoetst aan de voorwaarden waaronder afgeweken mag worden van het beleid zoals opgenomen in de nota “Op Maat” en de Beleidsbrief “Bedrijventerreinenbeleid in groeiklasse 1-, 2- en 3-kernen”, ontbreekt. Dit geldt met name voor de noodzaak voor een vergroting tot 7.500 m2 van het perceel [locatie 2]. De oppervlakte van dit perceel bedraagt blijkens de stukken reeds 3.510 m2, waarvan 2.405 m2 kan worden bebouwd. De in het plan opgenomen bedrijfsuitbreiding tot 7.500 m2 is beduidend meer dan de 15% die het provinciaal beleid in een bijzonder geval eenmalig, zonder nadere motivering toestaat. Een gekwalificeerd bedrijfsplan om de bedrijfsbelangen bij deze forse uitbreidingsmogelijkheid af te wegen tegen de planologische belangen ontbreekt. Ook de wijzigingsbepaling bevat deze voorwaarden niet.
Verweerders hebben deze wijzigingsbepaling dan ook in strijd met het provinciaal beleid kunnen achten.
In de omstandigheid dat burgemeester en wethouders van Eersel, na afgifte door verweerders van een verklaring van geen bezwaar, in oktober 1997 een vrijstelling hebben verleend voor een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing van appellant sub 2, behoefden verweerders geen aanleiding te zien van hun beleid af te wijken. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat tegen deze verlening bezwaar is gemaakt, dat de rechtbank te
’s-Hertogenbosch de beslissing op bezwaar heeft vernietigd en dat geen hoger beroep – ook niet door appellant sub 2 - is ingesteld tegen deze uitspraak.
Ten aanzien van de verwachtingen die zouden zijn gewekt door het advies van de PPC omtrent het ontwerp-plan, overweegt de Afdeling dat de PPC geen beslissingsbevoegdheid heeft. Ingevolge artikel 53, eerste lid, tweede volzin, van de WRO heeft de PPC slechts een adviserende taak. Reeds hierom kunnen aan een advies van de PPC geen gerechtvaardigde verwachtingen worden ontleend.
Ook anderszins is niet gebleken van feiten of omstandigheden die verweerders tot afwijking van het beleid noopten.
Hieruit volgt dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de wijzigingsbevoegdheid strijdt met een goede ruimtelijke ordening.
Voorts bevat de wijzigingsbevoegdheid geen ruimtelijk relevante voorwaarden in welke gevallen en onder welke voorwaarden van deze bevoegdheid gebruik mag worden gemaakt, zodat deze bevoegdheid ook onvoldoende objectief is begrensd. De wijzigingsbepaling is derhalve ook in strijd met artikel 11, eerste lid, van de WRO.
Hieruit volgt dat verweerders zich ook terecht op het standpunt hebben gesteld dat de wijzigingsbevoegdheid in strijd is met het recht.
In hetgeen de gemeenteraad, appellant sub 2, appellant sub 3 en appellant sub 5 hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit onderdeel anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben onthouden aan het plan.
De beroepen van de gemeenteraad, appellant sub 2, appellant sub 3 en appellant sub 5 zijn in zoverre ongegrond.
2.7. Appellant sub 4 heeft aangevoerd dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan de bestemming “Vrijstaande woningen, met bijbehorende erven –W(v)- “ op zijn perceel [locatie 3]. Hij stelt dat het gebruik van de daar aanwezige bijgebouwen voor de verkoop van keukens positief bestemd had moeten worden, nu deze al jaren in gebruik zijn voor bedrijfsdoeleinden en detailhandel.
2.7.1. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat de toegekende bestemming overeenkomt met de huidige situatie, omdat bij een gemeentelijke controle is vastgesteld dat het bedrijf van appellant is verplaatst naar het bedrijventerrein “De Hagendoorn” en er geen bedrijfsactiviteiten meer plaatsvinden op het perceel. Het toekennen van een detailhandelsbestemming, die volgens de gemeenteraad in het voorheen geldende plan ook niet voor dit perceel gold, vindt de gemeenteraad voor wat betreft locatie en schaal niet passen binnen het gemeentelijke vestigingsbeleid voor detailhandel.
2.7.2. Verweerders hebben geen reden gezien de toegekende woonbestemming in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten. Zij onderschrijven het standpunt van de gemeenteraad.
2.7.3. Het beleid van de gemeenteraad is erop gericht in de kern Duizel alleen ambachtelijke bedrijven toe te staan, die passen in de woonomgeving. Dit heeft ertoe geleid dat dergelijke bedrijven in het plan zijn opgenomen met de bestemming “Bedrijven en wonen, met bijbehorende erven – B+W-“.
De in het plangebied aanwezige winkels zijn bestemd als “Detailhandel, dienstverlening en wonen met bijbehorende erven –D+W-“. Ook het gemeentelijke beleid voor deze winkels is erop gericht de bij deze winkels aanwezige woonruimte te waarborgen.
Het perceel [locatie 3] was in het voorheen geldende plan bestemd als “Woningen waarin bedrijven zijn toegestaan”. Deze bestemming liet, zo is de Afdeling gebleken, geen detailhandel toe. Appellant gebruikte het perceel als timmerwerkplaats, maar (in strijd met de bestemming) ook als winkel in huishoudelijke artikelen en gereedschappen.
Uit een gemeentelijk onderzoek blijkt dat appellant dit gebruik vóór de planvaststelling heeft beëindigd en zijn timmerbedrijf heeft verplaatst naar het bedrijventerrein “De Haagdoorn”. De enkele stelling van appellant dat hij de detailhandel niet heeft beëindigd, ontkracht de uitkomst van dit gemeentelijke onderzoek onvoldoende. Ook betoogt appellant niet dat hij ter plaatse nog detailhandel in huishoudelijke artikelen en gereedschappen drijft.
Het gebruik voor de verkoop van keukens dat kennelijk nadien (wederom in strijd met de bestemming) op het perceel is begonnen betreft dan ook nieuwe activiteiten. Gezien de omvang van deze activiteiten, als nader toegelicht ter zitting, in relatie tot het overwegend woonkarakter van de St. Janstraat hebben verweerders een op dit gebruik toegesneden detailhandelsbestemming voor dit perceel als niet passend in het gemeentelijk beleid kunnen aanmerken.
Niet gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerders niet onverkort aan dit beleid hebben kunnen vasthouden.
Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan aan het perceel toegekende woonbestemming niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant sub 4 heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
Het beroep van appellant sub 4 is ongegrond.
2.8. Verweerders dienen in beginsel in de proceskosten van de gemeenteraad van Eersel te worden veroordeeld, doch niet is gebleken van kosten die daarvoor in aanmerking komen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat wat betreft de andere appellanten geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart niet-ontvankelijk
- het beroep van appellant sub 2 voorzover het betreft de panden aan de [locatie 1] en
- de beroepen van de gemeenteraad van Eersel, appellant sub 2, appellant sub 3 en appellanten sub 5 voor zover het betreft de aanduiding “grens wijzigingsbevoegdheid 1” op zowel de plankaart als de legenda;
II. verklaart het beroep van de gemeenteraad van Eersel gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 23 april 2002, no. 789165, voorzover het betreft de onthouding van goedkeuring
- aan de plankaart (gedeelte "2e fase Lange Akkers") en
- aan artikel 24, eerste lid, onder h, van de voorschriften;
IV. verklaart de beroepen van de gemeenteraad van Eersel, appellant sub 2, appellant sub 3 en appellanten sub 5 voor het overige en het beroep van appellant sub 4 geheel ongegrond;
V. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan de gemeenteraad van Eersel het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht
(€ 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Voorzitter, en mr. J.J. Vis en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Lauwaars w.g. Nolles
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2002
291-349.