200103143/1.
Datum uitspraak: 20 november 2002.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Plantenkwekerij [appellanten], gevestigd respectievelijk wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 14 mei 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Aalsmeer.
Bij besluit van 5 september 2000 hebben burgemeester en wethouders van Aalsmeer (hierna: burgemeester en wethouders) met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals die wet luidde tot 3 april 2001, aan Eurowoningen B.V. (hierna: de vergunninghouder) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van 47 woningen en het aanleggen van de benodigde infrastructuur in Kudelstaart (project Zuiderpark).
Bij besluit van 2 januari 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van 19 december 2000 van de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Aalsmeer, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 14 mei 2001, verzonden op die dag, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de president) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 25 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 25 juni 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 oktober 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 22 november 2001 respectievelijk 7 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders respectievelijk de vergunninghouder een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. E.N. Vrijman, advocaat te Rotterdam, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door E. van Hout, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
Tevens is daar Eurowoningen B.V., vertegenwoordigd door mr. E.T. Sillevis Smitt, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.
2.1. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met de bestemmingsplannen “Kudelstaart 1969” en “Kudelstaart Proosdij 1980” en het ‘Uitbreidingsplan in hoofdzaak Uithoorn 1962”. Teneinde realisering van het bouwplan niettemin mogelijk te maken, hebben burgemeester en wethouders toepassing gegeven aan de zogeheten anticipatieprocedure. Zowel ten tijde van het primaire besluit als ten tijde van de beslissing op bezwaar was het voorbereidingsbesluit van 27 april 2000 van kracht. Aan de formele vereisten om toepassing te geven aan deze procedure was derhalve voldaan. De president heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de door appellanten gestelde overschrijding door gedeputeerde staten van de beslistermijnen als bedoeld in artikel 19a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening niet tot het door hen beoogde doel kan leiden nu de wet aan die termijnoverschrijding geen gevolgen verbindt.
2.2. De beslissing om al dan niet te anticiperen dient te berusten op een afweging van het belang van onmiddellijke uitvoering van het bouwplan tegen het belang dat eerst de uitkomst van de bestemmingsplanprocedure wordt afgewacht. Daarbij is de te verlangen mate van spoedeisendheid afhankelijk van de omvang van de inbreuk op het geldende planologische regime alsmede van de uitstraling die het project op de omgeving heeft. Indien de inbreuk op de bestaande planologische situatie gering is, behoeven minder zware eisen te worden gesteld aan de mate van spoedeisendheid van het bouwplan en aan het planologisch kader waarop wordt vooruitgelopen.
2.3. Appellanten betwisten het oordeel van de president dat burgemeester en wethouders op goede gronden tot toepassing van de anticipatieprocedure hebben besloten. Zij betogen dat sprake is van een ingrijpende inbreuk op het geldende planologische regime en dat het bouwplan niet urgent is.
2.4. De president heeft met juistheid overwogen dat niet kan worden gezegd dat de realisering van het bouwplan leidt tot een zeer ingrijpende inbreuk op het bestaande planologische regime ter plaatse. Daarbij is van belang dat het bouwplan is geprojecteerd tegen de woonkern Kudelstaart en daarvan de afronding zal vormen.
2.5. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is de urgentie gelegen in het feit dat woningen worden toegevoegd aan het woningbestand van de gemeente Aalsmeer. In Aalsmeer is vanwege de discussie omtrent (de uitbreiding van) Schiphol jarenlang een bouwverbod van kracht geweest. Daardoor rust een grote druk op de woningmarkt. Inmiddels is dit bouwverbod opgeheven en vormt de geluidhinder van Schiphol geen belemmering meer voor woningbouw in het onderhavige gebied. Gezien de niet-ingrijpende inbreuk op het planologisch regime kan niet worden staande gehouden dat de mate van urgentie van het bouwplan en het planologische kader waarop wordt vooruitgelopen, bestaande uit een ten behoeve van het bouwplan genomen voorbereidingsbesluit, niet voldoen aan de eisen die daaraan in dit geval dienen te worden gesteld. Bovendien is uit de stukken gebleken dat het bouwplan is opgenomen in het voorontwerp-bestemmingsplan “Zuiderpark” waarop van de zijde van de provincie Noord-Holland een positieve reactie is gekomen. Dat dit bestemmingsplan door omstandigheden nog niet verder in procedure is gebracht doet aan het voorgaande niet af. De president is terecht en op goede gronden tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.6. Het bouwplan voorziet in woningbouw op een afstand van 25 meter van de tuinbouwkas van appellanten. Appellanten betogen dat gelet op het Besluit tuinbouwbedrijven met bedekte teelt milieubeheer van 12 maart 1996 (hierna: het Besluit) een afstand van 50 meter in acht had moeten worden genomen. Voorts betogen zij dat de huidige stand van wetenschap, kennis en techniek onvoldoende zicht geeft op de schadelijke effecten die in dit geval door gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden veroorzaakt. Ook hierom zou de afstand tussen de kassen en de woningen meer dan 25 meter moeten bedragen.
2.6.1. Blijkens de stukken hebben burgemeester en wethouders voor het bepalen van de afstand tussen het bedrijf van appellanten en de nieuw te bouwen woningen aansluiting gezocht bij het Besluit. In de nota van toelichting is onder meer vermeld dat de in het Besluit genoemde afstanden kunnen worden gebruikt als handreiking voor het opstellen van bestemmingsplannen waarin is voorzien in de vestiging van nieuwe tuinbouwbedrijven in de nabijheid van woningen, de uitbreiding van bestaande tuinbouwbedrijven in de richting van woningen of de bouw van woningen nabij bestaande tuinbouwbedrijven (p. 52). Dat burgemeester en wethouders, nu geen ander toetsingskader is voorgeschreven, aansluiting hebben gezocht bij het Besluit acht de Afdeling dan ook niet onjuist.
2.6.2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h en i, van het Besluit wordt, voor zover hier van belang, onder een object categorie I aaneengesloten woonbebouwing verstaan en onder een object categorie II een woning van derden, niet behorend tot een agrarisch bedrijf. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, van het Besluit wordt onder aaneengesloten woonbebouwing verstaan drie of meer woningen, die op telkens minder dan 5 meter afstand van elkaar zijn gelegen, gerekend van gevel tot gevel. Ten aanzien van een object categorie I wordt in het Besluit een afstandsmaat van 50 meter gehanteerd; ten aanzien van een object categorie II een afstandsmaat van 25 meter.
Het betoog van appellanten dat sprake is van aaneengesloten bebouwing zodat sprake is van een object categorie I als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder h, van het Besluit en een afstand van 50 meter aangehouden diende te worden, faalt. Het gaat om steeds niet meer dan twee geschakelde woningen die, gerekend van gevel tot gevel, op een afstand van 5 meter of meer van elkaar gelegen zijn.
2.6.3. Dat burgemeester en wethouders in dit geval de norm van 25 meter hebben gehanteerd acht de Afdeling gezien het vorenstaande niet onjuist of onredelijk.
Bovendien hebben burgemeester en wethouders in het kader van een zorgvuldige voorbereiding door TNO onderzoek laten doen naar de specifieke situatie die zich voordoet rondom de kassen van appellanten. Doel van het onderzoek was na te gaan in hoeverre sprake kan zijn van een (onaanvaardbaar) verhoogd gezondheidskundig risico in en nabij woningen op ongeveer 25 meter afstand van de kassen door de aanwezigheid van toxische stoffen in de lucht veroorzaakt door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de kas. De conclusie was dat geen nadelige gezondheidseffecten bij omwonenden van de kassen te verwachten zijn als gevolg van chronische inhalatoire blootstelling aan de in het rapport genoemde gewasbeschermingsmiddelen. Op verzoek van appellanten heeft het NMi een tegenrapport opgesteld. Ter zitting hebben burgemeester en wethouders, onder verwijzing naar de reactie van TNO op dit rapport, voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom TNO in het rapport van NMi geen aanleiding heeft gezien haar standpunt te wijzigen.
2.7. Appellanten betogen voorts dat de president ten onrechte heeft overwogen dat de aanleg van de weg is opgenomen in de bouwvergunning en dat daarvoor geen aanlegvergunning is vereist. Dit betoog faalt. De aanleg van de weg is opgenomen in de aanvraag van de verklaring van geen bezwaar van 20 juni 2000, in de afgegeven verklaring van geen bezwaar van 8 augustus 2000 en in het besluit van 5 september 2000. Gelet hierop kan niet worden staande gehouden dat de vrijstelling niet ook tevens betrekking heeft op de aanleg van de weg. Bovendien is niet gebleken dat voor de aanleg van de weg een aanlegvergunning vereist is. De president is terecht en op goede gronden tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.8. Gezien het vorenstaande heeft de president terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat burgemeester en wethouders bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid hebben kunnen besluiten om hun besluit van 5 september 2000 in bezwaar te handhaven.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Bastein, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Bastein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2002.