ECLI:NL:RVS:2002:AF0865

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201687/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor magazijn ten behoeve van detailhandelsactiviteiten in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een besloten vennootschap tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden, die op 7 februari 2002 een eerder besluit van burgemeester en wethouders van Lemsterland had vernietigd. De burgemeester en wethouders hadden op 3 juli 2001 een bouwvergunning verleend voor de bouw van een magazijn op een perceel, maar hebben deze vergunning op 13 december 2001 herroepen na bezwaar van Aldi Drachten B.V. en Aldi Vastgoed B.V. De voorzieningenrechter oordeelde dat de herroeping van de bouwvergunning onterecht was, wat leidde tot het hoger beroep van de appellante.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 24 september 2002. De appellante betoogde dat het bouwplan in overeenstemming was met het bestemmingsplan, dat de planwetgever zelfstandige magazijnruimten op gronden met de bestemming 'Bedrijven' toelaatbaar had geacht. De Raad van State oordeelde echter dat het beoogde gebruik van het magazijn in strijd was met de bestemming 'Bedrijven', omdat het magazijn bedoeld was voor detailhandelsactiviteiten van een naastgelegen supermarkt.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat burgemeester en wethouders terecht de bouwvergunning hadden herroepen. De Raad concludeerde dat de burgemeester en wethouders niet bevoegd waren om vrijstelling te verlenen voor het bouwplan, omdat het gebruik in strijd was met het bestemmingsplan. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

200201687/1.
Datum uitspraak: 20 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap [appellant], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden van 7 februari 2002 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Lemsterland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2001 hebben burgemeester en wethouders van Lemsterland (hierna: burgemeester en wethouders) aan appellante bouwvergunning verleend voor een magazijn op het perceel [locatie].
Bij besluit van 13 december 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door de besloten vennootschappen “Aldi Drachten B.V.” en “Aldi Vastgoed B.V.” (hierna: Aldi) gezamenlijk gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de bouwvergunning herroepen. Dit besluit en het advies van vaste Commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 7 februari 2002, verzonden op 12 februari 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant dienen te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 19 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij besluit van 25 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders, opnieuw beslissend op het bezwaar van Aldi, de bezwaren gegrond verklaard en de in primo verleende bouwvergunning herroepen.
De rechtbank heeft het daartegen door appellante ingestelde beroep ter behandeling doorgezonden aan de Afdeling.
Bij brief van 10 april 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 24 april 2002 heeft Aldi van antwoord gediend. Bij brief van 29 juli 2002 heeft appellante een nadere memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2002, waar appellante vertegenwoordigd door haar [directeur], bijgestaan door mr. E. Wiarda, gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door R.E. Dommerholt en G. Kampen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is gehoord Aldi Drachten B.V., vertegenwoordigd door mr. W.J. Brakenhoff, gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Het betrokken perceel is ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Stationsweg” aangewezen voor “Bedrijven”.
Ingevolge artikel 3, lid A, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn de op de kaart voor winkels aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van detailhandel.
Ingevolge artikel 3, lid B, van die voorschriften, voorzover hier van belang, mogen op de tot winkels bestemde gronden uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
Ingevolge artikel 5, lid A, van de planvoorschriften, zijn de op de plankaart voor bedrijven aangewezen gronden bestemd voor bedrijven als bedoeld in de categorieën 1 en 2 van de van de voorschriften deel uitmakende bijlage 2 “lijst van bedrijven”, met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en erven.
Ingevolge artikel 5, lid B, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, mogen op de tot bedrijven bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd bouwwerken - niet zijnde (dienst-)woningen – ten dienste van de bestemming.
Ingevolge artikel 5, lid C, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid A ten behoeve van de vestiging van een bedrijf (of een gedeelte ervan) uit een hogere categorie van de “lijst van bedrijven”, mits dit bedrijf in vergelijking met de toegelaten categorieën geen grotere en/of blijvende onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefklimaat door hinder en/of gevaar.
Ingevolge artikel 16, A, van de planvoorschriften is het verboden gronden en opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
Ingevolge artikel 16, lid B, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften wordt onder strijdig gebruik als bedoeld in lid A in ieder geval verstaan het gebruik van de in artikel 5 bedoelde gronden en opstallen voor detailhandel.
Ingevolge artikel 16, lid C, onder 1, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om, indien en voorzover de gronden op de kaart zijn aangeduid met “vrijstelling detailhandel” vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid B ten behoeve van detailhandel, met dien verstande dat de per bouwperceel aan te wenden verkoopoppervlakte ten hoogste 300 m² mag bedragen.
2.2. Appellante komt op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat burgemeester en wethouders bij hun beslissing op bezwaar terecht de bouwvergunning hebben herroepen nu het bouwplan voorziet in het oprichten van een magazijn ten behoeve van detailhandelsactiviteiten. Appellante betoogt dat uit de toelichting van het bestemmingsplan blijkt dat de planwetgever zelfstandige magazijnruimten op gronden met de bestemming “Bedrijven” toelaatbaar heeft geacht.
2.3. Dit betoog faalt. Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat burgemeester en wethouders, gelet op de ligging van het bouwwerk en de in de aangevallen uitspraak vermelde informatie waarover zij ten tijde van de beslissing op bezwaar beschikten, zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat met het bouwwerk niet is beoogd te voorzien in zelfstandige opslagruimte maar in magazijnruimte voor de naastgelegen supermarkt. De voorzieningenrechter heeft eveneens met juistheid geoordeeld dat de bestemming “Bedrijven” bouwwerken ten behoeve van detailhandel niet toelaat.
Het betoog van appellante dat opslag van detailhandelsgoederen niet is begrepen in de winkelbestemming – en derhalve moet worden aangemerkt als gebruik voor bedrijfsdoeleinden -, omdat daarvan geen melding is gemaakt in de doeleindenomschrijving in artikel 3, lid A, van de planvoorschriften kan de Afdeling niet volgen. Uit de bebouwings- en gebruiksvoorschriften van genoemd artikel 3 volgt onmiskenbaar dat daarbij niet alleen wordt gedoeld op de nettoverkoopvloeroppervlakte maar op alle bebouwing ten dienste van de detailhandel.
2.4. Bij de toetsing van een bouwplan aan het bestemmingsplan moet niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar ook of het bouwwerk met het oog op zodanig gebruik is of wordt opgericht. Nu het beoogde gebruik in strijd is met de bestemming “Bedrijven” hebben burgemeester en wethouders terecht bij hun beslissing op bezwaar de verleende bouwvergunning herroepen. De voorzieningenrechter is tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Het besluit van 25 februari 2002 moet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), zodat het hoger beroep ingevolge het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, geacht moet worden mede daartegen te zijn gericht.
2.7. In beroep heeft appellante nog aangevoerd dat burgemeester en wethouders ten onrechte zijn voorbijgegaan aan de mogelijkheid vrijstellingen als bedoeld in de artikelen 5, lid C, en 16, lid C, van de planvoorschriften te verlenen voor dit bouwplan. Volgens appellante hebben burgemeester en wethouders in redelijkheid verlening van deze vrijstellingen niet kunnen weigeren.
Dit betoog faalt. Genoemd artikel 5, lid C, voorziet in een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders tot vrijstelling van de bestemming “Bedrijven” ten behoeve van vestiging van een bedrijf uit een hogere categorie dan de toegestane categorieën 1 en 2 van de lijst van bedrijven. Zoals hiervoor is overwogen, voorziet het bouwplan niet in vestiging van een bedrijf, maar in magazijnruimte ten behoeve van een supermarkt. Burgemeester en wethouders zijn dan ook op grond van artikel 5, lid C, niet bevoegd daarvoor vrijstelling te verlenen.
Van de bevoegdheid tot het verlenen van een vrijstelling van het gebruiksverbod als bedoeld in artikel 16, lid C, van de planvoorschriften, kan slechts gebruik worden gemaakt om aan het ter plaatse bestaand of voorgenomen gebruik voor bedrijfsdoeleinden ondergeschikt gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel mogelijk te maken. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake, nu is beoogd dat de bebouwing zal worden gebruikt als winkelmagazijn van de naastgelegen supermarkt.
2.8. Appellante betoogt tevergeefs dat burgemeester en wethouders in dit geval met toepassing van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bouwvergunning hadden moeten verlenen voor het bouwplan. Burgemeester en wethouders zijn niet bevoegd tot het verlenen van vrijstelling ingevolge artikel 19, derde lid, van deze wet gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, onder e, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. Deze bevoegdheid kan niet worden aangewend voor het verlenen van een bouwvergunning voor het oprichten van bebouwing waarvan het gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. Tot het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van genoemde wet waren burgemeester en wethouders evenmin bevoegd nu, zo ter zitting is gebleken, de gemeenteraad die bevoegdheid niet aan hen heeft gedelegeerd.
2.9. Het betoog van appellante dat burgemeester en wethouders het bestreden besluit in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet op grondslag van het door Aldi gemaakte bezwaar hebben heroverwogen mist feitelijke grondslag. Aldi heeft zich immers in haar bezwaarschrift op het standpunt gesteld dat het bouwwerk met het oog op detailhandelsdoeleinden wordt opgericht. Burgemeester en wethouders hebben dat standpunt overgenomen en aan hun beslissing op bezwaar ten grondslag gelegd.
2.10. Uit het voorgaande volgt dat burgemeester en wethouders, gelet op artikel 44 van de Woningwet, bouwvergunning moesten weigeren. Aan een oordeel over de vraag of het bouwplan het maximaal toegestane bebouwingspercentage overschrijdt, komt de Afdeling derhalve niet toe. Dit oordeel kan immers, ongeacht de inhoud daarvan, niet leiden tot de slotsom dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
2.11. Het beroep tegen het besluit van burgemeester en wethouders 25 februari 2002 is derhalve ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling in beroep en hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 25 februari 2002 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2002
17-412.