200202045/1.
Datum uitspraak: 27 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 februari 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Zandvoort.
Bij besluit van 13 juni 1998 hebben burgemeester en wethouders van Zandvoort (hierna: burgemeester en wethouders) aan Mobiel Vastgoed B.V., met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals deze gold vóór 3 april 2000, bouwvergunning verleend voor het bouwen van 6 appartementen en bergingen op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 15 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de vaste commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 4 mei 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 28 februari 2002, verzonden op 1 maart 2002, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 10 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 11 april 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 juni 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 juli 2002, aangevuld bij brief van 30 juli 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van Mobiel Vastgoed B.V. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. drs. Th. F. Roest, advocaat te Haarlem, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J.C. Binnerts, advocaat te Haarlem, zijn verschenen.Tevens is daar Mobiel Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Dieperink, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
2.1. Burgemeester en wethouders hebben blijkens de bestreden beslissing de overschrijding van de bezwaartermijn door appellante verschoonbaar geacht wegens door appellante aangedragen onvolkomenheden in de publicaties van het bouwplan.
2.2. De rechtbank heeft ambtshalve geoordeeld dat deze termijnoverschrijding, ondanks de onvolledige publicaties van de percelen waarop het bouwplan betrekking heeft, niet verschoonbaar is.
2.3. De Afdeling stelt vast dat in de publicaties over de bouwaanvraag en het vrijstellingsverzoek het bouwplan wordt omschreven als: “Het bouwen van 6 appartementen + bergingen op het perceel [locatie]”, terwijl uit de bouwtekeningen blijkt dat de bergingen als garages zijn bedoeld en voorts dat deze garages zijn gesitueerd op een perceel aan de Schelpstraat. Voorts stelt de Afdeling vast dat uit de processtukken niet blijkt wat de kadastrale aanduiding is van de percelen waarop het bouwplan betrekking heeft. De kadastrale aanduiding in de door de rechtbank geciteerde bouwvergunning heeft enkel betrekking op de op het perceel [locatie] voorziene appartementen.
2.4. Uit het voorgaande volgt dat voor appellante uit de publicaties over de bouwaanvraag niet viel op te maken dat dit plan mede betrekking had op de bouw van garages op het perceel aan de Schelpstraat. Anders dan de rechtbank is de Afdeling onder deze omstandigheden van oordeel dat van appellante niet mocht worden verwacht dat zij, ten einde haar belangen veilig te stellen, zich naar aanleiding van de gemeentelijke publicaties nader op de hoogte had moeten stellen van de precieze inhoud van de beoogde bouw. Dat appellante blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank bij publicatie van het bouwplan al wist dat het begrip “berging” ook “garages” inhield doet hieraan niet af. Ter zitting is namens appellante uitdrukkelijk ontkend dat zij deze wetenschap ten tijde van de publicatie had.
2.5. De Afdeling is mitsdien van oordeel dat burgemeester en wethouders appellante terecht in haar bezwaren hebben ontvangen voor zover deze bezwaren zich richtten tegen de bouw van de garages in de Schelpstraat. In haar bezwaren tegen de bouw van de appartementen diende appellante wegens onverschoonbare termijnoverschrijding niet–ontvankelijk te worden verklaard.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. Partijen hebben, met verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank van 6 augustus 2002, Awb 02 – 268, inzake dezelfde bouwvergunning, de Afdeling verzocht bij gegrondverklaring het oordeel van de rechtbank over het ontbreken van de voor de anticipatieprocedure vereiste urgentie over te nemen.
De Afdeling ziet, nu de bouw van de garages in de Schelpstraat, waartegen appellantes bezwaren zich richten, een integrerend deel uitmaken van de bouwvergunning waarover de rechtbank bij haar voornoemde uitspraak heeft geoordeeld, geen aanleiding om met betrekking tot de motivering van de urgentie van het bouwplan tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Er bestond derhalve een inhoudelijke grond voor vernietiging van de beslissing op bezwaar voor zover deze ziet op de garages. De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar in zoverre derhalve wel terecht vernietigd, maar op onjuiste gronden. Nu het dictum van de aangevallen uitspraak op dit punt juist is, dient deze, met verbetering van de gronden te worden bevestigd. Voor zover de rechtbank het bezwaarschrift van appellante, voor zover betrekking hebbend op de garages niet-ontvankelijk heeft verklaard, dient de uitspraak te worden vernietigd.
2.7. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de door appellante gemaakte proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 februari 2002, Awb 01-864, voor zover de rechtbank daarbij het bezwaarschrift van appellante van 24 oktober 2000, voor zover gericht tegen de bouwvergunning voor de bouw van de garages, niet-ontvankelijk heeft verkaard;
III. draagt burgemeester en wethouders van Zandvoort op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen en dit aan appellante toe te zenden;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. veroordeelt burgemeester en wethouders van Zandvoort in de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Zandvoort te worden betaald aan appellante;
VI. gelast dat de gemeente Zandvoort aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 165,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2002