ECLI:NL:RVS:2002:AF1129

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200765/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • H. Bekker
  • C.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake sloopvergunning voor de Heilig Hartkerk te Breda

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de burgemeester en wethouders van Breda tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 21 december 2001. De rechtbank had het bestreden besluit van 14 juli 2000, waarbij een sloopvergunning voor de Heilig Hartkerk aan de Baronielaan te Breda was herroepen, vernietigd. De burgemeester en wethouders verleenden op 22 maart 2000 een sloopvergunning aan [verzoeker 2], maar herroepen deze later op basis van bezwaren die door de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften waren ingediend. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren gegrond waren en vernietigde het besluit. De burgemeester en wethouders gingen in hoger beroep, waarbij zij stelden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat [verzoekers 1 en 2] als belanghebbenden konden worden aangemerkt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 27 november 2002 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester en wethouders bevoegd waren om hoger beroep in te stellen, ondanks de stelling van [verzoekers 1 en 2] dat hiervoor toestemming van de gemeenteraad nodig was. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [verzoeker 1] als belanghebbende kon worden aangemerkt, maar dat [verzoeker 2] niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het beroep van [verzoeker 2] gegrond had verklaard. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het bestreden besluit berustte op een onjuiste wettelijke grondslag en dat de burgemeester en wethouders niet bevoegd waren om de aanvraag om sloopvergunning buiten behandeling te laten.

De beslissing van de Afdeling was dat het beroep van [verzoeker 2] niet-ontvankelijk werd verklaard, terwijl de overige delen van de uitspraak van de rechtbank werden bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200200765/1.
Datum uitspraak: 27 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Breda,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 21 december 2001 in het geding tussen:
appellanten
en
[verzoeker 1] en [verzoeker 2], gevestigd te [plaats].
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2000 (hierna: het primaire besluit) hebben appellanten aan [verzoeker 2] sloopvergunning verleend voor de Heilig Hartkerk aan de Baronielaan te Breda (hierna: de kerk).
Bij besluit van 14 juli 2000 (hierna: het bestreden besluit) hebben appellanten, voor zover hier van belang, overeenkomstig het ongedateerde advies van de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften de daartegen gemaakte bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard, de sloopvergunning herroepen en de aanvraag om sloopvergunning alsnog niet in behandeling genomen. Dit besluit en het advies zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 21 december 2001, verzonden op 27 december 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoekers 1 en 2] ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 4 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 5 februari 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 maart 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 29 april 2002 hebben [verzoekers 1 en 2] van antwoord gediend.
Bij brieven van 22 april 2002, 25 april 2002, 6 mei 2002 en 7 mei 2002 hebben de Nationale Vereniging Salvator, de Vereniging Behoudt Heilig Hartkerk Baronielaan Breda en J.H. Peek gereageerd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. B.P.M. van Ravels, advocaat te Breda, vergezeld van P.L.J. Verhoef, ambtenaar der gemeente, en [verzoekers 1 en 2], vertegenwoordigd door mr. D.G. Lasschuit, advocaat te Rijnsburg, vergezeld door de directeur, zijn verschenen. Voorts zijn [partij], de Nationale Vereniging Salvator, vertegenwoordigd door P. de Jong en de Vereniging Behoudt Heilig Hartkerk Baronielaan Breda, vertegenwoordigd door W.P.G. Hartmans en A.P. Meeuwissen, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling ziet geen grond voor niet-ontvankelijkverklaring van appellanten in hun hoger beroep. Met name kan de Afdeling [verzoekers 1 en 2] niet volgen in hun stelling, dat appellanten niet-ontvankelijk zouden moeten worden verklaard in hun hoger beroep, omdat zij geen toestemming zouden hebben van de gemeenteraad voor het instellen van het hoger beroep. Die stelling berust op een misvatting. Het door de rechtbank vernietigde bestreden besluit is een besluit afkomstig van appellanten, die in eerste aanleg dan ook partij waren. Reeds daarom zijn zij bevoegd hoger beroep in te stellen. De Wet op de Raad van State, noch de Gemeentewet, noch enige andere wettelijke regeling stelt ter zake van dit hoger beroep het vereiste van toestemming van de gemeenteraad.
2.2. Appellanten hebben betoogd, dat de rechtbank heeft miskend dat het beroep van [verzoekers 1 en 2] niet-ontvankelijk had dienen te worden verklaard, omdat zij niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kunnen worden aangemerkt.
2.3. Vast staat dat de kerk eigendom is van de Stichting Woonzorg Nederland, die in 1993 met [verzoeker 1] een verkoopovereenkomst heeft gesloten. Daarbij is overeengekomen dat de juridische levering pas zal plaatsvinden zodra door de provincie Noord-Brabant een verklaring van geen bezwaar is afgegeven met betrekking tot de verzochte uitwerking casu quo wijziging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan en door de gemeente Breda een onherroepelijke bouwvergunning voor een appartementencomplex is afgegeven. In de aanvraag om sloopvergunning wordt als aanvrager vermeld [vergunninghouder] [verzoeker 2] is de geadresseerde van het primaire besluit van 22 maart 2000. [verzoekers 1 en 2] zijn gelieerde vennootschappen en behoren beide tot een groep bedrijven met dezelfde directeur, namelijk [naam rechtspersoon], aan wie de aandelen direct dan wel indirect in eigendom toebehoren. [verzoeker 1] heeft de werkzaamheden met betrekking tot de ontwikkeling, sloop en bouw uitbesteed aan [verzoeker 2].
2.4. De Afdeling stelt allereerst vast dat de vermelding van [vergunninghouder] in de aanvraag om sloopvergunning en in het beroepschrift op een kennelijke verschrijving berust, aangezien een bedrijf met die naam niet bestaat. Bedoeld is kennelijk om namens [verzoeker 1] een aanvraag om sloopvergunning in te dienen en beroep in te stellen. De Afdeling gaat daarvan dan ook uit. Hetgeen appellanten in dat verband hebben betoogd, treft geen doel.
2.5. Naar het oordeel van de Afdeling is bij een besluit om een sloopvergunning (alsnog) te weigeren slechts het belang van de aanvrager rechtstreeks betrokken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [verzoeker 1] als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt. Namens haar is immers de aanvraag om sloopvergunning ingediend. Bovendien bestaat er gelet op haar positie een materiële betrokkenheid bij het besluit. [verzoeker 2] kan echter niet als belanghebbende bij het bestreden besluit worden aangemerkt. Dat het om gelieerde vennootschappen gaat en dat tussen hen is overeengekomen dat [verzoeker 2] de werkzaamheden met betrekking tot de ontwikkeling, sloop en bouw zou verrichten is onvoldoende om een rechtstreeks belang aan te nemen. De rechtbank heeft dit niet onderkend en [verzoeker 2] ten onrechte ontvankelijk verklaard in haar beroep. In zoverre treft het hoger beroep doel.
2.6. Appellanten hebben tevergeefs betoogd dat de rechtbank het bestreden besluit ten onrechte heeft vernietigd. Onbestreden is het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een onjuiste wettelijke grondslag. Reeds op deze grond heeft de rechtbank dat besluit terecht vernietigd. Ook heeft de rechtbank terecht en op juiste gronden geoordeeld dat burgemeester en wethouders bij het bestreden besluit het primaire besluit ten onrechte hebben herroepen en dat zij niet bevoegd waren om te bepalen dat de aanvraag buiten behandeling diende te worden gelaten. Ook uit dien hoofde kwam het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Hetgeen appellanten in dit verband hebben betoogd, doet daaraan niet af.
2.7. Uit het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep doel treft voorzover het ertoe strekt dat [verzoeker 2] alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar beroep. De aangevallen uitspraak dient, voorzover daarbij het beroep van [verzoeker 2] gegrond is verklaard, te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling [verzoeker 2] niet-ontvankelijk verklaren in haar bij de rechtbank ingestelde beroep. Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 21 december 2001, 00/1395 VEROR, voorzover daarbij het beroep van [verzoeker 2] gegrond is verklaard;
III. verklaart het door [verzoeker 2] bij de arrondissementsrechtbank van Breda tegen het besluit van burgemeester en wethouders van Breda van 14 juli 2000 ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. H. Bekker en mr. C.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2002
224.