ECLI:NL:RVS:2002:AF1137

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202675/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • L. Groenendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering bouwvergunning voor dakopbouw op garage

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de weigering van burgemeester en wethouders van Deventer om een bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een dakopbouw op een garage. De weigering vond plaats bij besluit van 3 mei 2001, waarna het bezwaar van de appellant op 18 september 2001 ongegrond werd verklaard. De rechtbank te Zwolle verklaarde op 12 april 2002 het beroep van de appellant ongegrond. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij zijn gronden aanvulde in brieven van 16 mei en 26 juni 2002. De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 november 2002.

De appellant betoogde dat de dakopbouw mogelijk was op basis van een overgangsbepaling in de planvoorschriften. De Afdeling oordeelde echter dat de verwijderde dakkapel niet in strijd was met het bestemmingsplan, waardoor de overgangsbepaling niet van toepassing was. Daarnaast stelde de appellant dat de bouwvergunning van rechtswege was ontstaan, maar de Afdeling concludeerde dat de bouwvergunning niet was verleend omdat het bouwwerk in strijd was met het bestemmingsplan. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat burgemeester en wethouders de vraag of vrijstelling kon worden verleend, in hun besluitvorming hadden betrokken.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. De Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 27 november 2002.

Uitspraak

200202675/1.
Datum uitspraak: 27 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 12 april 2002 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Deventer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders van Deventer (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd aan appellant vergunning te verlenen voor het plaatsen van dakopbouw op een garage op het perceel [locatie].
Bij besluit van 18 september 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Algemene commissie voor de beroep-, bezwaar- en verzoekschriften van 6 augustus 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 12 april 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 juni 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 juli 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2002, waar appellant. vertegenwoordigd door mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J. Teesink en M. van de keuken, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De hiervoor bedoelde dakopbouw is op de garage geplaatst nadat een daar voordien aanwezige dakkapel was verwijderd. De dakopbouw is verwezenlijkt door een van de gevels van de garage op te trekken tot aan het dak van de dakopbouw.
2.2. Appellant betoogt dat de plaatsing van de dakopbouw mogelijk is op grond van de in artikel 38 van de planvoorschriften vervatte overgangsbepaling.
2.3. Ingevolge artikel 38 kan, kort gezegd, een bouwwerk dat op het tijdstip dat het bestemmingsplan voor de eerste maal ter inzage werd gelegd en dat afwijkt van het plan, worden vernieuwd of in beperkte mate worden uitgebreid.
Uit de stukken is niet gebleken dat de thans verwijderde dakkapel in strijd is met het geldende bestemmingsplan. De overgangsbepaling was in dit geval derhalve niet van toepassing, zodat dit betoog van appellant faalt.
2.4. Appellant betoogt verder dat de bouwvergunning voor de dakopbouw van rechtswege was ontstaan, zodat het burgemeester en wethouders niet meer vrij stond bij besluit van 3 mei 2001 een bouwvergunning te weigeren. Appellant betoogt voorts dat er geen nieuwe goothoogte is ontstaan, aangezien slechts sprake is van een enigszins gewijzigde herbouw van de dakkapel.
2.5. Ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Woningwet beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om bouwvergunning binnen dertien weken na de dag waarop zij de aanvraag hebben ontvangen. Ingevolge het derde lid van dit artikel is het eerste lid niet van toepassing indien – kort gezegd – het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid, is de bouwvergunning ingevolge het vierde lid van rechtswege verleend.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Groot-Douwel-1979”, voorzover hier van belang, mag de goothoogte van een garage ten hoogste 2,50 meter bedragen. Van het bepaalde in dit artikel is ingevolge de planvoorschriften geen vrijstelling mogelijk.
2.6. Een redelijke uitleg van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, brengt in het voorliggende geval met zich dat na het plaatsen van de dakopbouw het dak van deze opbouw bepalend moet worden geacht voor het vaststellen van de goothoogte. Dit dak bevindt zich op een hoogte van 4,70 meter. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat door het plaatsen van de dakopbouw op de garage het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan. Gelet op artikel 46, derde lid, van de Woningwet, in samenhang met het eerste en het vierde lid van dit artikel, is de rechtbank op goede gronden tot het oordeel gekomen dat geen bouwvergunning van rechtswege is ontstaan. Dit betoog faalt derhalve.
2.7. Appellant betoogt dat burgemeester en wethouders niet hebben onderzocht of voor het bouwplan vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kon worden verleend dan wel niet hebben vermeld dat en waarom zodanige vrijstelling niet kon worden verleend. De rechtbank heeft dit volgens hem miskend.
2.8. Uit het verhandelde ter zitting van de Algemene commissie voor de beroep-, bezwaar- en verzoekschriften, alsmede uit het verhandelde ter zitting van de rechtbank, blijkt dat burgemeester en wethouders de vraag of vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kon worden verleend, in hun besluitvorming hebben betrokken. Dit blijkt eveneens uit de bij de rechtbank namens burgemeester en wethouders door het hoofd van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente Deventer ingediende brief, verzonden op 19 december 2001. Met de rechtbank gaat de Afdeling ervan uit dat burgemeester en wethouders hebben besloten deze vrijstelling niet te verlenen. Weliswaar hebben burgemeester en wethouders dit niet uitdrukkelijk vermeld in hun besluiten van 3 mei 2001 en 18 september 2001, maar appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door deze omissie in zijn belangen is geschaad. Het betoog van appellant treft daarom geen doel.
2.9. Voorzover appellant een beroep op het gelijkheidsbeginsel doet door te stellen dat burgemeester en wethouders in min of meer vergelijkbare gevallen een andere uitleg aan de bestemmingsplanvoorschriften hebben gegeven dan in het voorliggende geval, overweegt de Afdeling dat appellant ter zitting foto’s heeft getoond van dakkapellen die, anders dan de onderhavige dakkapel, in het dakvlak waren geplaatst en in het merendeel op woningen. Deze dakkapellen zijn niet vergelijkbaar met de door appellant geplaatste dakopbouw. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt derhalve niet.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2002
164.