ECLI:NL:RVS:2002:AF1168

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201316/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • J. de Koning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit burgemeester en wethouders van Utrecht inzake openstelling Kaatstraat voor verkeer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 18 januari 2002. De burgemeester en wethouders van Utrecht hadden bij besluiten van 23 februari 1999 en 7 december 1999 de Kaatstraat te Utrecht met ingang van 12 april 2000 voor het verkeer in twee richtingen opengesteld. Appellanten, bewoners van de Kaatstraat, maakten bezwaar tegen dit besluit, maar hun bezwaren werden ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarop zij hoger beroep instelden bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 10 september 2002. Tijdens deze zitting waren de appellanten vertegenwoordigd door gemachtigden, terwijl de burgemeester en wethouders werden vertegenwoordigd door mr. S. Ramdoelare Tewari en H. Servaas. De Raad overwoog dat appellanten geen bezwaar hadden gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit om de Kaatstraat opnieuw open te stellen voor verkeer. Dit werd als een tekortkoming gezien, waardoor appellanten niet het recht hadden om beroep in te stellen bij de rechtbank. De rechtbank had dit miskend, wat leidde tot de gegrondverklaring van het hoger beroep.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellanten niet-ontvankelijk. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat er geen in aanmerking te nemen kosten waren aangetoond. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 27 november 2002.

Uitspraak

200201316/1.
Datum uitspraak: 27 november 2002.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 18 januari 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
burgemeester en wethouders van Utrecht.
1. Procesverloop
Burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: burgemeester en wethouders) hebben bij besluiten van 23 februari 1999 en 7 december 1999 de Kaatstraat te Utrecht met ingang van 12 april 2000 voor het verkeer in twee richtingen opengesteld.
Bij besluit van 31 oktober 2002 hebben burgemeester en wethouders de daartegen door de Bewonersgroep Leefbaar Votulast gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 januari 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, ingekomen bij de Raad van State op 1 maart 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2002, waar appellanten vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. S. Ramdoelare Tewari en H. Servaas, beiden werkzaam bij de gemeente Utrecht, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt, voorzover hier van belang, dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit.
2.2. Vaststaat dat appellanten geen bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit dat aan dit geschil ten grondslag ligt voor zover het betreft het opnieuw openstellen van de Kaatstraat voor tweerichtingverkeer.
Niet is gebleken van omstandigheden die nopen tot het oordeel dat appellanten daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. Aan appellanten kwam dan ook ingevolge het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb niet het recht toe beroep bij de rechtbank in te stellen.
De rechtbank heeft dit miskend.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep bij de rechtbank alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu van in aanmerking te nemen kosten niet is gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 18 januari 2002, SBR 00/2387;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van appellanten niet-ontvankelijk.
IV. gelast dat de gemeente Utrecht aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 165,-- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2002.
221.