ECLI:NL:RVS:2002:AF1170

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105580/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Kosto
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
  • K. Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Driel-West; Rijnstraat 1999 door de Raad van State

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Driel-West; Rijnstraat 1999" dat door de gemeenteraad van Overbetuwe is vastgesteld. De burgemeester en wethouders van Overbetuwe hebben op 6 december 2000 een voorstel gedaan voor dit bestemmingsplan, dat op 18 december 2000 door de gemeenteraad is goedgekeurd. Echter, de gedeputeerde staten van Gelderland hebben op 11 september 2001 goedkeuring onthouden aan het plan, wat heeft geleid tot beroep door de burgemeester en wethouders bij de Raad van State. De zitting vond plaats op 19 augustus 2002, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De Raad van State heeft overwogen dat de gedeputeerde staten niet in redelijkheid konden stellen dat het plan in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat de gemeenteraad beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen en dat de argumenten van de gedeputeerde staten onvoldoende waren om goedkeuring te onthouden. De Raad van State heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van de gedeputeerde staten vernietigd en goedkeuring verleend aan het bestemmingsplan. Tevens is bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en dat de provincie Gelderland het griffierecht aan de appellant moet vergoeden.

Uitspraak

200105580/1.
Datum uitspraak: 27 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Overbetuwe,
appellanten,
en
gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2000 heeft de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Heteren (thans: Overbetuwe), op voorstel van burgemeester en wethouders van 6 december 2000, het bestemmingsplan "Driel-West; Rijnstraat 1999" vastgesteld.
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 11 september 2001, kenmerk RE2001.22484, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 8 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door drs. W. van Erp Taalman Kip en mr. R.H. Klimsop, ambtenaren van de gemeente, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. H.J.R.M. Nelissen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in de bouw van een dubbele woning aan de Rijnstraat te Driel.
Verweerders hebben bij het bestreden besluit goedkeuring onthouden aan het plan.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Verweerders hebben het plan in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Zij vinden dat het braakliggende terrein in aanmerking komt voor woningbouw. Aangezien het plangebied tussen voormalige dienstwoningen van Rijkswaterstaat en dubbele woningen uit de jaren zeventig ligt zijn verweerders blijkens het bestreden besluit van mening dat de in het plan voorziene woningbouw een schakel dient te vormen tussen de verschillende soorten woningen en hierbij dient aan te sluiten op de dienstwoningen.
2.4. Appellanten stellen dat verweerders ten onrechte goedkeuring aan het plan hebben onthouden. Zij vinden dat verweerders onzorgvuldig hebben gehandeld omdat zij tijdens het vooroverleg ingevolge artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 geen problemen in het plan zagen, maar bij de goedkeuring opeens zijn gaan twijfelen aan de te bereiken kwaliteit. Zij zijn van mening dat verweerders in hun besluit onvoldoende hebben gemotiveerd waarom de woningen moeten aansluiten bij de dienstwoning en waarom het plan niet voldoet aan de kwaliteitsnormen. Appellanten vinden dat in het plan wél voorschriften zijn opgenomen ten aanzien van de maatvoering en voorwaarden voor de vormgeving en de ruimtelijke massa van de in het plan voorziene dubbele woning. Verder menen appellanten dat de koppeling aan een beeldkwaliteitplan te ver gaat. De kwaliteit komt doorgaans namelijk pas aan de orde bij de bouwregelgeving en is een taak van de welstandscommissie. Daarnaast menen appellanten dat er een sterkere binding is met de woningen uit de jaren zeventig dan met de dienstwoningen, gezien de ligging van het bouwvlak binnen het perceel.
2.5. De Afdeling overweegt allereerst dat het betoog van appellanten dat, indien verweerders bij de besluitvorming over de goedkeuring van een bestemmingsplan constateren dat aan het plan een gebrek kleeft, zij slechts aan dat plan goedkeuring kunnen onthouden, indien bij de voorbereiding van de vaststelling van het bestemmingsplan reeds op dat gebrek is gewezen, onjuist is. Verweerders zijn niet gebonden aan de standpunten die de dienst Ruimte, Economie en Welzijn bij het vooroverleg over een (ontwerp) bestemmingsplan heeft ingenomen. In zoverre staat de omstandigheid dat in het vooroverleg niet op de ontbrekende ruimtelijke kwaliteit is gewezen niet aan de betrokken onthouding van goedkeuring in de weg.
2.5.1. Verder is de Afdeling van oordeel dat, gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de gemeenteraad een bepaalde mate van beleidsvrijheid toekomt om bij het vaststellen van een bestemmingsplan voorschriften te geven die hij noodzakelijk acht uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt tussen twee verschillende groepen woningen in. Ten noordoosten van het plangebied staan oorspronkelijke dienstwoningen behorend bij het stuw/sluis complex van Rijkswaterstaat en ten zuidwesten van het plangebied staan dubbele woningen uit de jaren zeventig. Aan de gronden waarop de woningen staan is de bestemming “Open bebouwing klasse D” toegekend. Aan de gronden waarop de dubbele woning is voorzien is ook deze bestemming toegekend.
In artikel 9, tweede lid, van de planvoorschriften is bepaald dat binnen deze bestemming uitsluitend dubbele woningen gebouwd mogen worden en dat de breedte en de inhoud van een woning deel uitmakende van een dubbele woning ten minste 6,5 meter respectievelijk 325 m³ moet bedragen. Voorts is bepaald dat de goothoogte tenminste 5 m en ten hoogste 6,5 meter mag bedragen en de maximale nokhoogte 8 meter.
Ter zitting hebben verweerders betoogd goedkeuring aan het plan te hebben onthouden in verband met de maximaal toegestane nokhoogte van de in het plan voorziene bebouwing.
Voor zover verweerders stellen dat de nokhoogte van de in het plan voorziene bebouwing dient aan te sluiten op de Rijkswaterstaatwoningen maken zij op ongeoorloofde wijze inbreuk op de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid bij de vaststelling van het bestemmingsplan nu niet is gebleken dat de Rijkswaterstaatwoningen van hogere stedenbouwkundige kwaliteit zijn dan de woningen uit de jaren zeventig. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat verweerders niet aannemelijk hebben gemaakt dat de vastgestelde maximale nokhoogte geen stedenbouwkundige kwaliteit biedt. Het betoog van verweerders dat afbreuk wordt gedaan aan het zicht vanaf de dijk op het dorp doet aan het vorenstaande niet af.
2.5.2. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Door niettemin om deze reden goedkeuring aan het plan te onthouden hebben verweerders gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.5.3. Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om alsnog goedkeuring te verlenen aan het plan.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 11 september 2001, kenmerk RE2001.22484;
III. verleent goedkeuring aan het bestemmingsplan “Driel-West; Rijnstraat 1999”;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. gelast dat de provincie Gelderland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 204,20) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. K. Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2002
218-409.