ECLI:NL:RVS:2002:AF1428

Raad van State

Datum uitspraak
4 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203427/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H.B. van der Meer
  • I. Sluiter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor dienstwoning in strijd met bestemmingsplan

Op 4 december 2002 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de weigering van burgemeester en wethouders van Tubbergen om appellant een bouwvergunning te verlenen voor een dienstwoning op een perceel dat onder het bestemmingsplan "Haarweg" valt. De burgemeester en wethouders hebben op 16 maart 2001 besloten om de vergunning te weigeren, en dit besluit werd later door de rechtbank te Almelo op 13 mei 2002 bevestigd. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.C. van Nie.

De Raad van State heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met de bestemming "Bedrijven" zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de gevraagde bouwvergunning niet voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan, dat specifiek een dienstwoning voor een aannemersbedrijf toestaat. De Raad van State heeft deze conclusie bevestigd en benadrukt dat de gevraagde vergunning ook in strijd is met een in voorbereiding zijnd bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Haar IV". Dit bestemmingsplan was op het moment van de zitting nog niet onherroepelijk, maar de burgemeester en wethouders hebben zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen vrijstelling kon worden verleend.

De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

200203427/1.
Datum uitspraak: 4 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Almelo van 13 mei 2002 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Tubbergen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2001 hebben burgemeester en wethouders van Tubbergen (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd appellant vergunning te verlenen voor de bouw van een dienstwoning op het perceel [locatie].
Bij besluit van 12 juli 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar en beroep van 5 juni 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 13 mei 2002, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 24 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 augustus 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 september 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
Bij brief van 17 september 2002 heeft appellant een nadere memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.C. van Nie, advocaat te Almelo, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J.H.B. Averdijk, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De gronden waarop het onderhavige bouwplan is voorzien hebben ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Haarweg” (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming “Bedrijven”. Dit betekent ingevolge artikel 3 onder A van de voorschriften van dit bestemmingsplan, dat de gronden zijn bestemd voor een aannemersbedrijf met daarbij behorende dienstwoning, bijgebouwen, andere bouwwerken en open terreinen.
Het bouwplan is, naar de rechtbank terecht heeft overwogen, in strijd met de ter plaatse geldende bestemming “Bedrijven”. Het voorziet immers niet in een dienstwoning zoals binnen die bestemming toegelaten ingevolge artikel 3 van de planvoorschriften. Anders dan appellant meent blijkt zowel uit dit voorschrift als uit de toelichting op het bestemmingplan dat de dienstwoning, naar aanleiding van de uitbreiding van het aannemersbedrijf H.J. Hulshof, specifiek is toegestaan ten behoeve van een aannemersbedrijf. Dat dit betekent dat appellant geen dienstwoning kan bouwen ten behoeve van zijn garagebedrijf, waarvoor hem met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bouwvergunning is verleend dan wel dat er op de gronden met deze bestemming gelet op de feitelijke situatie thans geen dienstwoning zal (kunnen) worden opgericht, maakt dat niet anders.
2.2. Niet in geschil is dat de gevraagde bouwvergunning ook in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan “Bedrijventerrein De Haar IV”. Burgemeester en wethouders hebben daarom geen vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening willen verlenen. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat zij zich in redelijkheid op dat standpunt hebben kunnen stellen. Verder is ter zitting komen vast te staan dat dit bestemmingsplan op 7 januari 2002 door de gemeenteraad is vastgesteld, dat gedeputeerde staten daaraan op 20 augustus 2002 goedkeuring hebben verleend en dat dit besluit op 30 oktober 2002 is gepubliceerd, zodat dit plan ten tijde van de zitting nog niet onherroepelijk was.
Dat burgemeester en wethouders voornemens zijn op het bedrijventerrein, waarvan het onderhavige perceel deel uitmaakt, de bouw van een paardenstal toe te staan, zoals appellant beweert, doet aan het vorenstaande niet af.
2.3. Burgemeester en wethouders hebben de gevraagde vergunning terecht, overeenkomstig artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet, geweigerd. De rechtbank is tot dezelfde slotsom gekomen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Sluiter
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2002
292.