ECLI:NL:RVS:2002:AF1430

Raad van State

Datum uitspraak
4 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202396/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C. de Gooijer
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • P.A. Offers
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor dakkapel door burgemeester en wethouders van Leeuwarden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de weigering van de burgemeester en wethouders van Leeuwarden om een bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een dakkapel op zijn woning. De burgemeester en wethouders hebben op 31 mei 2000 de aanvraag om bouwvergunning geweigerd, waarna de appellant bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd deels gegrond verklaard, maar de bouwvergunning werd uiteindelijk niet verleend. De rechtbank Leeuwarden verklaarde het beroep van de appellant op 21 maart 2002 ongegrond. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 4 december 2002 werd behandeld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 31 oktober 2002 ter zitting behandeld. De appellant was in persoon aanwezig, bijgestaan door een gemachtigde, terwijl de burgemeester en wethouders vertegenwoordigd waren door een ambtenaar van de gemeente. De Raad van State heeft overwogen dat de weigering van de bouwvergunning terecht was, omdat de welstandscommissie negatief had geadviseerd over het bouwplan. De Afdeling heeft bevestigd dat de burgemeester en wethouders het advies van de welstandscommissie mochten volgen, en dat er geen gronden waren om aan te nemen dat dit advies gebreken vertoonde.

De Raad van State heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de burgemeester en wethouders de weigering van de bouwvergunning moesten handhaven, en heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200202396/1.
Datum uitspraak: 4 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 21 maart 2002 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Leeuwarden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2000 hebben burgemeester en wethouders van Leeuwarden (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd aan appellant bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een dakkapel op het perceel [locatie] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 9 januari 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en deels ongegrond. Dit besluit en het advies van de Commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften van 12 december 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 21 maart 2002, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 juni 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door H. Helbig, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan betreft een dakkapel in het voordakvlak van de woning van appellant.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders ten onrechte, met toepassing van artikel 44, aanhef en onder d, van de Woningwet, de aanvraag om bouwvergunning hebben geweigerd.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 11 januari 1996 in zaak no. H01.95.0439/Q1, gepubliceerd in de Gst. 1997, 7055, 7), mag bij de welstandstoetsing aan het advies van de welstandscommissie groot gewicht worden toegekend. Het volgen van het welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende bericht overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders, indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat burgemeester en wethouders het niet zonder meer aan hun oordeel omtrent de welstand ten grondslag hadden mogen leggen.
2.4. De inmiddels gerealiseerde dakkapel is tweemaal voorwerp van bespreking geweest bij de welstandscommissie “Hus en Hiem”. Op 4 juli 1997 en op 18 januari 2000 heeft deze welstandscommissie negatief geadviseerd ten aanzien van onderhavig bouwplan. Het door appellant overgelegde tegenadvies van Oving Architecten B.V. te Groningen, gedateerd 10 maart 2000, was voor burgemeester en wethouders aanleiding nader advies in te winnen bij de welstandscommissie. Ook in dit advies van 17 mei 2000 heeft de welstandscommissie gemotiveerd geoordeeld dat de dakkapel niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
2.5. Evenmin als de rechtbank acht de Afdeling gronden aanwezig voor het oordeel dat de welstandscommissie de grens van de welstandstoets heeft overschreden. In de adviezen wordt met recht ingegaan op het uiterlijk van het bouwwerk in verband met de omgeving. Voorts wordt aan de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voldoende recht gedaan. In het advies wordt immers slechts aangegeven dat – gelet op de specifieke kapvorm van de woning – de beoogde dakkapel niet geschikt is. Anders dan appellant stelt, kan hieruit niet de conclusie worden getrokken dat de bouw van een (andersoortige) dakkapel onmogelijk wordt gemaakt.
2.6. De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat de adviezen van de hiervoor genoemde welstandscommissie door burgemeester en wethouders aan hun beslissing op bezwaar ten grondslag mochten worden gelegd. Niet is gebleken dat deze adviezen naar inhoud of wijze totstandkoming gebreken vertonen. Ook uit het door appellant in beroep overgelegde aanvullende advies van 14 februari 2001, dat niet meer inhoudt dan een nadere invulling van het advies van 14 maart 2000, kan dit niet worden afgeleid.
2.7. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders de weigering van bouwvergunning, gelet op het dwingend bepaalde in artikel 44, aanhef en onder d, van de Woningwet, moesten handhaven, zoals zij bij de beslissing op bezwaar hebben gedaan.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2002
17-406.