200202483/1.
Datum uitspraak: 4 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te Almelo van 5 april 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Enschede.
Bij besluit van 26 oktober 2000 hebben burgemeester en wethouders van Enschede (hierna: burgemeester en wethouders) aan appellant een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd ter zake van het binnen vier maanden verwijderen van een stacaravan op het perceel, kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie]. De dwangsom is vastgesteld op ƒ 500,00/€ 226,89 per week. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op ƒ 25.000,00/€ 11.344,51. Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 25 september 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, onder nadere vaststelling van de begunstigingstermijn op zes weken na de bekendmaking van dit besluit. Dit besluit en het advies van Commissie voor bezwaar en beroep van 28 augustus 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 5 april 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 5 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 7 mei 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 9 juli 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. Hassink, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1 Voorzover appellant zich op het standpunt stelt dat uit de aangevallen uitspraak kan worden afgeleid dat de rechtbank van oordeel is dat burgemeester en wethouders terecht tot hun besluit van 26 oktober 2000 zijn gekomen en daarmee betoogt dat burgemeester en wethouders naar aanleiding van de vernietiging van het besluit van 25 september 2001 geen nieuwe beslissing op bezwaarschrift zouden moeten nemen, overweegt de Afdeling dat burgemeester en wethouders na deze vernietiging een nieuwe beslissing op bezwaarschrift dienen te nemen die in dit geval, gelet op de aangevallen uitspraak, niet anders kan strekken dan tot herroeping van het besluit van 26 oktober 2000.
2.1. De Afdeling overweegt dat vernietiging van de aangevallen uitspraak ertoe zou leiden dat het besluit van burgemeester en wethouders van 25 september 2001 herleeft. Uit het hoger beroep leidt de Afdeling af dat appellant dit niet beoogt. Hij vraagt de Afdeling te bepalen dat verdere acties van burgemeester en wethouders tegen hem worden gestaakt en burgemeester en wethouders wordt opgedragen tot een schikking met hem te komen, dan wel te bepalen dat burgemeester en wethouders de kosten van de afbraak van de garage/berging op het perceel [locatie] aan hem vergoeden. Tot dat doel kan echter geen hoger beroep worden ingesteld, aangezien dit de grenzen van het geschil te buiten gaat. Appellant dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep.
2.2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2002