ECLI:NL:RVS:2002:AF1443

Raad van State

Datum uitspraak
4 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202094/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • E.A. Alkema
  • E.M.H. Hirsch Ballin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van erkenning voor APK-keuringen door de RDW

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zutphen, die op 5 maart 2002 haar beroep ongegrond verklaarde. De appellante had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar erkenning voor het verrichten van APK-keuringen door de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (RDW). De intrekking vond plaats op 6 november 2001, na een herschouwing op 5 oktober 2001, waarbij verschillende tekortkomingen werden vastgesteld. De RDW concludeerde dat de appellante niet voldeed aan de erkenningsvoorschriften, zoals het niet kunnen tonen van geldige ijkcertificaten en het niet aanwezig zijn van een meetband in de keuringsruimte.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 augustus 2002 behandeld. De appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. drs. K. Moene, en de RDW door mr. R. Grimbergen en mr. O.C.A. Langemeijer. De appellante betwistte de overtredingen en stelde dat zij handelde conform de ratio van de erkenningsvoorschriften. De Raad van State oordeelde echter dat de appellante de voorschriften had overtreden, ongeacht haar mening over het nut ervan. De voorzieningenrechter had terecht geoordeeld dat de RDW tot tijdelijke intrekking van de erkenning kon besluiten, en dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die een minder zware sanctie rechtvaardigden.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 4 december 2002.

Uitspraak

200202094/1.
Datum uitspraak: 4 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoten]
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zutphen van 5 maart 2002 in het geding tussen:
appellante
en
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2001 heeft de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) de aan appellante verleende erkenning voor het verrichten van APK-keuringen voor de categorie tot en met 3500 kilogram op de keuringsplaats, gelegen aan de [locatie] te [plaats], voor de duur van twaalf weken ingetrokken.
Bij besluit van 22 januari 2002 heeft de RDW het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 maart 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 mei 2002 heeft de RDW van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk d.d. 29 juli 2002 ontvangen van appellante. Dit is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. drs. K. Moene, advocaat te Zoetermeer, en [vennoot], en de RDW, vertegenwoordigd door mr. R. Grimbergen en mr. O.C.A. Langemeijer, werkzaam bij de Dienst Wegverkeer, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 kan de Dienst Wegverkeer een erkenning intrekken of wijzigen, indien degene aan wie de erkenning is verleend, handelt in strijd met een of meer andere dan de in de voorgaande onderdelen genoemde, uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
In de Erkenningregeling APK (Stcrt. 2000, 35) zijn regels neergelegd omtrent de erkenningseisen en erkenningsvoorschriften. De RDW voert met betrekking tot het toezicht op APK-erkenninghouders en het opleggen van sancties een beleid dat is neergelegd in zogeheten Toezichtbeleidsbrieven, die aan elke erkenninghouder zijn verstrekt.
Volgens Bijlage 2 van de Toezichtbeleidsbrief van 1 maart 2000 leidt de constatering bij één herschouwing van zes of meer tekortkomingen direct, ongeacht de gradatie van de tekortkomingen, tot het starten van een intrekkingsprocedure, en volgt een tijdelijke intrekking van de erkenning, indien eenzelfde tekortkoming binnen drie jaar wordt geconstateerd en aanleiding is tot het opleggen van een schorsing.
2.2. De RDW heeft aan de in bezwaar gehandhaafde intrekking ten grondslag gelegd dat tijdens een herschouwing op 5 oktober 2001 is gebleken dat appellante op een voertuig geen volledige APK-keuring heeft verricht en de volgende overtredingen heeft begaan:
1. de pincode van de [APK-keurmeester] met pasnummer […], stond vast in de computer opgeslagen om automatisch een APK goedkeur of APK afkeur te kunnen afmelden;
2. bij de roetmeter kon geen geldig ijkcertificaat van eerste keuring dan wel een geldig ijkcertificaat van herkeuring worden getoond;
3. bij de remvertragingsmeter kon geen geldig ijkcertificaat van eerste keuring dan wel een geldig ijkcertificaat van herkeuring worden getoond;
4. de handleiding van de remvertragingsmeter kon niet worden getoond;
5. op 4 juli 2001 is de auto met het [kenteken] afgemeld met de terugmeldcode PK/KC met het rapport nummer […], waarbij een ongeldige roetmeetstrook is gevoegd;
6. een meetband met een minimale nauwkeurigheidsklasse III van ten minste 12,00 meter kon niet worden getoond en
7. een klein bolkophamertje voor de controle op corrosie kon niet worden getoond, waarmee, aldus de RDW, respectievelijk zijn overtreden de artikelen 43, eerste lid, en 44, tweede lid en derde lid, aanhef en onder h (geen volledige APK-keuring uitgevoerd), 40, tweede lid (ad 1), 7, eerste lid (ad 2 en 3), en 7, derde lid (ad 4) van de Erkenningsregeling APK, artikel 2.3.12 van de Regeling Permanente Eisen (Stb. 1994, 248), zoals uitgewerkt in artikel 8 van de Procedure roetmeting (ad 5) en artikel 5, aanhef en onder c (ad 6) en onder e (ad 7) van de Erkenningsregeling APK.
2.3. In hoger beroep is niet langer in geschil dat appellante het bepaalde in artikel 7, derde lid, van de Erkenningsregeling APK heeft overtreden. Dit heeft betrekking op de handleiding van de remvertragingsmeter (ad 4).
2.4. Niet in geschil is en de Afdeling gaat daar ook van uit dat bij de herschouwing op 5 oktober 2001 is gebleken dat de pincode van [keurmeester] met het pasnummer […], standaard in de computer stond opgeslagen, dat geen geldig certificaat van de roetmeter, noch van de remvertragingsmeter, aanwezig was en dat geen meetband en bolkophamertje aanwezig waren.
Appellante bestrijdt echter dat zij hiermee de genoemde artikelen van de Erkenningsregeling APK heeft overtreden. Zij heeft gehandeld overeenkomstig de ratio en strekking van deze bepalingen. In dit verband heeft zij - kort samengevat - aangevoerd dat het doel van certificering van apparatuur is te bewerkstelligen dat de apparatuur goed functioneert, hetgeen het geval was en dat het doel van het hebben van een bolkophamertje de controle op corrosie is, aan welk doel zij op een andere, meer moderne manier kan voldoen. Voorts heeft appellante aangevoerd dat - samengevat weergegeven – de overtreding van artikel 40, tweede lid, van de Erkenningsregeling APK haar niet kan worden aangerekend, omdat dit voorschrift zich uitsluitend tot de keurmeester richt en overigens de keurmeester door beveiliging van de computer met twee toegangscodes aan de strekking van die bepaling heeft voldaan, dat het niet aanwezig hebben van een geldig certificaat van de roetmeter haar in dit geval niet kan worden aangerekend, dat zij met betrekking tot de roetmeetstrook conform de voorschriften heeft gehandeld en dat de verplichting tot het hebben van een meetband geen doel heeft.
2.5. Dit betoog slaagt niet. De Erkenningsregeling APK bevat voorschriften omtrent de erkenningseisen en erkenningsvoorschriften, waaraan de erkenninghouder zich dient te houden, ongeacht diens mening over het nut van die voorschriften. Zo schrijft artikel 5, aanhef en onder c, van de Erkenningsregeling APK voor dat in de keuringsruimte een meetband met een minimale nauwkeurigheidsklasse III van ten minste 12,00 meter aanwezig dient te zijn. Door deze niet aanwezig te hebben, heeft appellante het bepaalde in dit artikel overtreden. Dat, zoals appellante stelt, nergens in de Erkenningsregeling APK staat, wat daarmee gemeten zou moeten worden, brengt hierin, wat van die stelling verder zij, geen verandering. Ditzelfde geldt voor het aanwezig hebben van geldige certificaten van apparatuur.
Het betoog van appellante dat overtreding van artikel 40, tweede lid, van de Erkenningsregeling APK haar niet kan worden aangerekend, treft ook geen doel. Volgens de Toezichtbeleidsbrief kan overtreding van erkenningseisen, keuringsvoorschriften en keuringseisen aanleiding zijn een sanctie op te leggen aan, zowel de erkenninghouder, als de keurmeester. De erkenninghouder is verantwoordelijk voor een goede gang van zaken in de keuringsruimte. Wanneer in de keuringsruimte de mogelijkheid is geschapen voor anderen dan de keurmeester die het voertuig heeft gekeurd om gebruik te maken van de pincode van de keurmeester, kan overtreding van artikel 40, tweede lid, van de Erkenningsregeling APK ook de erkenninghouder worden toegerekend. Voorts laat beveiliging van de computer met twee wachtwoorden onverlet dat de pincode van [keurmeester], die ingevolge de Toezichtbeleidsbrief van 1 maart 2000 strikt persoonlijk is, stond opgeslagen in de computer en dat daarmee de mogelijkheid in het leven werd geroepen dat een ander dan de keurmeester die het voertuig heeft gekeurd daarvan gebruik maakte.
De door appellante gestelde omstandigheid dat de onderneming, waarmee zij een overeenkomst heeft tot certificering van de roetmeter, wegens personele problemen de roetmeter te laat heeft gecertificeerd, heeft de RDW voor rekening van appellante kunnen laten, zoals zij bij het besluit van 22 januari 2002 heeft gedaan.
Hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd, leidt evenmin tot de conclusie dat het oordeel van de voorzieningenrechter over dat besluit onjuist is.
2.6. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht overwogen dat de RDW tot tijdelijke intrekking van de erkenning kon besluiten.
2.7. De voorzieningenrechter heeft evenzeer terecht overwogen dat appellante geen bijzondere feiten of omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die voor de RDW aanleiding hadden moeten vormen tot het opleggen van een minder zware sanctie.
2.8. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2002
204-421.