ECLI:NL:RVS:2002:AF1446

Raad van State

Datum uitspraak
4 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201364/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • M. Vlasblom
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • P.M.M. de Leeuw-van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering inzage documenten asielprocedure

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, die op 25 januari 2002 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had verzocht om inzage in documenten die ten grondslag lagen aan een ambtsbericht in het kader van zijn asielprocedure. De Minister van Buitenlandse Zaken had op 7 oktober 1999 stukken verstrekt, maar bepaalde passages waren verwijderd. Het bezwaar van de appellant tegen de beslissing van de minister werd op 30 januari 2001 ongegrond verklaard, met een aanvulling van de motivering. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State op 7 maart 2002.

De Raad van State heeft de zaak op 14 oktober 2002 behandeld. De minister weigerde verdergaande inzage op basis van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), waarbij het belang van bronbescherming en de bescherming van onderzoeksmethoden zwaarder wogen dan het belang van openbaarheid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de minister in redelijkheid tot deze weigering had kunnen komen. De belangenafweging die de minister had gemaakt, waarbij het algemene belang bij openbaarmaking werd afgewogen tegen de beschermde belangen, werd als juist beoordeeld. De Afdeling concludeerde dat er geen grond was om de minister te dwingen meer informatie te verstrekken dan reeds was gedaan.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 4 december 2002.

Uitspraak

200201364/1.
Datum uitspraak: 4 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 25 januari 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Buitenlandse Zaken.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 oktober 1999 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister), naar aanleiding van een verzoek van appellant om inzage in de aan het in het kader van een asielprocedure opgemaakt ambtsbericht ten grondslag liggende documenten, stukken verstrekt, waaruit bepaalde passages zijn verwijderd.
Bij besluit van 30 januari 2001 heeft de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, met dien verstande dat de motivering van de weigering is aangevuld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 januari 2002, verzonden op 29 januari 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 20 maart 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 8 mei 2002 heeft de minister van antwoord gediend.
Bij brief van 22 april 2002 heeft appellant de toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. R.H. Hulshof, advocaat te Stadskanaal, en de minister, vertegenwoordigd door mr. P.L.G. van Velzen, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De minister heeft verdergaande inzage geweigerd op grond van het bepaalde bij artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, e en g, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) dat het verstrekken van informatie ingevolge die wet achterwege blijft, voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen, of het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, of het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 februari 2002 in zaak nr. 200005291/1, aangehecht ter voorlichting van partijen) dient het recht op openbaarmaking ingevolge de Wob uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering, welk belang die wet vooronderstelt. Het komt iedere burger in gelijke mate toe. Daarom kan ten aanzien van de openbaarheid geen onderscheid worden gemaakt naar gelang de persoon of de oogmerken van de verzoeker. Bij de te verrichten belangenafweging worden dan ook het algemene belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie en de door de weigeringsgronden te beschermen belangen betrokken, maar niet het specifieke belang van de betrokken verzoeker. Deze belangenafweging kan niet leiden tot bekendmaking aan slechts de verzoeker wegens diens specifieke belang. Voorzover appellant stelt met het oog op zijn asielprocedure belang te hebben bij inzage in de stukken, is dit belang dan ook terecht niet bij de afweging betrokken.
2.3. Er is geen grond voor het oordeel dat de minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij openbaarmaking van de stukken die aan een ambtsbericht, als hier aan de orde, ten grondslag liggen, het belang van bronbescherming en van bescherming van de gehanteerde methoden en technieken van onderzoek, in het algemeen zwaarder moeten wegen dan het belang bij openbaarheid.
2.4. De minister heeft zich, lettend op de inhoud van de aan het ambtsbericht ten grondslag liggende stukken, verder op het standpunt gesteld dat in dit geval bedoelde belangen in het geding zijn en dat deze zich er, mede met het oog op toekomstig onderzoek, tegen verzetten dat hij meer informatie verschaft, dan de aan appellant toegezonden stukken, waarbij enkele passages zijn weggelaten.
2.5. Kennisneming met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van de desbetreffende passages leidt tot het oordeel dat de belangen, waarop de minister zich heeft beroepen, in dit geval aan de orde zijn en niet kunnen worden beschermd door een geringere mate van anonimisering of beperking van de openbaarmaking dan heeft plaatsgevonden in de documenten, zoals aan appellant verstrekt.
2.6. De totstandkoming en het waarheidsgehalte van het uitgebrachte ambtsbericht staan in dit geding niet ter beoordeling. Deze kunnen in de asielprocedure eventueel aan de orde worden gesteld.
2.7. Evenmin als de rechtbank ziet de Afdeling dan ook grond voor het oordeel dat de minister bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren de ontbrekende informatie openbaar te maken.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. de Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2002
97-421.