200204454/1.
Datum uitspraak: 4 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te [woonplaats],
gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.
Bij besluit van 2 april 2002 hebben burgemeester en wethouders van Hengelo het wijzigingsplan "Buitengebied 2001; Kervelseweg" vastgesteld.
Dit besluit is aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 21 mei 2002, nr. RE2002.35304, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 15 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 september 2002 hebben verweerders medegedeeld dat het beroepschrift hun geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. J.S.W. Lucassen, advocaat te Zutphen, zijn verschenen. Voorts is verschenen het college van burgemeester en wethouders van Hengelo, vertegenwoordigd door M. Jolink, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Het wijzigingsplan voorziet in een nieuw agrarisch bouwperceel ten behoeve van een biologisch tuinbouwbedrijf aan de Kervelseweg tegenover nummer 25. De oprichting van een schuur en een verplaatsbare wandelkap voor de aardbeienteelt worden met dit plan mogelijk gemaakt.
Het wijzigingsplan is gebaseerd op artikel 7, zesde lid, onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Buitengebied 1984” (hierna: het moederplan) en heeft betrekking op een wijziging van de bestemming “Agrarisch gebied”.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dienen verweerders te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerders de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellanten hebben bezwaren tegen de goedkeuring van het wijzigingsplan. Zij stellen dat zowel de schuur als de verplaatsbare wandelkap het zicht voor het verkeer op de hoek van de Kervelseweg en de Vellekesweg geheel belemmeren hetgeen uit het oogpunt van verkeersveiligheid ongewenst is. Appellanten zijn verder van mening dat de verplaatsbare wandelkap gezien zijn omvang niet past in een landelijk gebied en dat door de schuur het landelijke uitzicht van de bewoners van de Kervelseweg verdwijnt. Zij vrezen voorts dat de verplaatsbare wandelkap onaanvaardbare geluidsoverlast zal veroorzaken en dat het plan zal leiden tot waardevermindering van de woningen aan de Kervelseweg 25 en 27.
2.4. Burgemeester en wethouders stellen zich op het standpunt dat het plan mede gezien de positieve adviezen van de Provinciale Dienst over de vestiging van een reëel agrarisch bedrijf ter plaatse en de verplaatsbare wandelkap, voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden zoals opgenomen in artikel 7, zesde lid, onder a, van de voorschriften van het moederplan.
2.5. Verweerders hebben geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben het plan goedgekeurd. Zij kunnen instemmen met het standpunt van burgemeester en wethouders. Voorts wordt overwogen dat het biologisch tuinbouwbedrijf met het oprichten van een schuur met koeling en een verplaatsbare wandelkap in de nabije toekomst kan uitgroeien tot een volwaardig bedrijf.
2.6. Ingevolge artikel 7, zesde lid, onder a, van de voorschriften van het moederplan hebben burgemeester en wethouders na advies van de Provinciale Dienst die belast is met agrarische aangelegenheden, de bevoegdheid binnen de bestemming “Agrarisch gebied” een nieuw agrarisch bouwperceel klasse A aan te wijzen met een maximumoppervlak van 1 ha om ter plaatse de uitoefening van een reëel agrarisch bedrijf mogelijk te maken of ten behoeve van de hervestiging van een bestaand agrarisch bedrijf.
2.6.1. De Afdeling stelt op grond van de stukken vast dat het plan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden zoals opgenomen in artikel 7,
zesde lid, onder a, van de voorschriften van het moederplan.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting ziet de Afdeling verder geen grond voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid het standpunt hebben kunnen innemen dat het biologisch tuinbouwbedrijf past in een landelijk gebied. Hierbij is in aanmerking genomen dat dit landelijk gebied een kernrandzone betreft met relatief veel bebouwing ten behoeve van verschillende functies.
De Afdeling deelt voorts niet de mening van appellanten dat het plan zal leiden tot een verkeersonveilige situatie op de hoek van de Kervelseweg en de Vellekesweg, aangezien zowel de schuur als de verplaatsbare wandelkap niet binnen 25 meter uit het hart van de Kervelseweg en 15 meter uit het hart van de Vellekesweg mogen worden opgericht. Het uitzicht voor het verkeer nabij de kruising van beide wegen wordt in verband hiermee door deze bouwwerken niet belemmerd.
Voor zover appellanten van mening zijn dat met het oprichten van de schuur het landelijk zicht van de bewoners van de Kervelseweg verdwijnt, overweegt de Afdeling dat dit niet zodanig zal zijn dat verweerders hieraan een beslissende betekenis hadden moeten toekennen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat binnen de bestemming “Agrarisch gebied” met de nadere aanduiding “agrarisch bouwperceel klasse A” slechts één agrarisch bedrijfsgebouw mag worden opgericht met een maximale oppervlakte van 50 m² en dat het bouwen van een agrarische bedrijfswoning is uitgesloten.
Ten aanzien van de verplaatsbare wandelkap overweegt de Afdeling verder dat deze blijkens de stukken op zodanige wijze zal worden uitgevoerd dat er geen loshangende delen zijn die kunnen klapperen. Zij acht het derhalve niet aannemelijk dat de verplaatsbare wandelkap ernstige geluidsoverlast zal veroorzaken.
Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen aan de Kervelseweg 25 en 27 betreft, bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat verweerders hieraan in redelijkheid een doorslaggevend gewicht hadden moeten toekennen.
2.7. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Lauwaars w.g. Kooijman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2002