ECLI:NL:RVS:2002:AF1455

Raad van State

Datum uitspraak
4 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202760/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende revisievergunning voor melkrundveehouderij in Bergambacht

In deze zaak gaat het om een beroep ingesteld door appellanten tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Bergambacht, waarbij een revisievergunning is verleend aan een besloten vennootschap voor een melkrundveehouderij. Het besluit werd genomen op 19 maart 2002 en ter inzage gelegd op 11 april 2002. Appellanten hebben op 22 mei 2002 beroep ingesteld, waarbij zij hun gronden hebben aangevuld op 21 juni 2002. Verweerders hebben op 27 juni 2002 een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer op 11 november 2002, waar zowel appellanten als verweerders aanwezig waren.

De appellanten hebben aangevoerd dat zij ten onrechte niet zijn gehoord naar aanleiding van hun bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit. De Raad van State overweegt dat, volgens de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht, appellanten geen verzoek hebben gedaan om gehoord te worden, waardoor verweerders niet verplicht waren om hen te horen. Dit argument van appellanten wordt verworpen.

Daarnaast hebben appellanten bezwaren geuit over mogelijke toekomstige uitbreidingen van de inrichting en de gevolgde bestemmingsplanprocedure. De Raad van State stelt dat verweerders enkel op basis van de aanvraag moeten beoordelen of de vergunning kan worden verleend, en dat toekomstige uitbreidingen die niet zijn aangevraagd geen rol spelen in deze beoordeling. De bezwaren met betrekking tot de bestemmingsplanprocedure zijn niet relevant voor de milieu bescherming en worden eveneens verworpen.

Uiteindelijk verklaart de Raad van State het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 4 december 2002.

Uitspraak

200202760/1.
Datum uitspraak: 4 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te [woonplaats],
en
burgemeester en wethouders van Bergambacht,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2002 hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een melkrundveehouderij op het perceel [locatie]. Dit aangehechte besluit is op 11 april 2002 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 22 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 juni 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 juni 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2002, waar appellanten, waarvan [appellanten] in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door J. van der Heide, ambtenaar van de gemeente, en B. Kroon, gemachtigde, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster als partij gehoord, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Appellanten hebben aangevoerd dat zij ten onrechte niet zijn gehoord naar aanleiding van de door hen tegen het ontwerp van het besluit ingebrachte bedenkingen.
2.1.1. Ingevolge artikel 8.6 van de Wet milieubeheer in samenhang gelezen met artikel 3:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bestaat voor een ieder gedurende de in artikel 3:24, eerste lid, bedoelde termijn desgevraagd gelegenheid tot een gedachtenwisseling over het ontwerp van het besluit en tot het mondeling inbrengen van bedenkingen daartegen.
2.1.2. Appellanten hebben schriftelijk bedenkingen ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. De laatste zin van het bedenkingenschrift, waarin appellanten stellen dat zij zich het recht voorbehouden hun bedenkingen nader mondeling toe te lichten, behelst niet een verzoek tot een gedachtenwisseling over het ontwerp van het besluit als bedoeld in artikel 3:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Ook anderszins hebben appellanten een dergelijk verzoek niet gedaan. Daarom bestond er voor verweerders geen verplichting appellanten te horen. Dit beroepsonderdeel treft geen doel.
2.2. Blijkens het verhandelde ter zitting hebben appellanten geen overwegende bezwaren tegen de bij het bestreden besluit verleende revisievergunning. Het beroep van appellanten is met name ingegeven door de vrees dat de inrichting in de nabije toekomst verder zal gaan uitbreiden. Daarnaast hebben appellanten bezwaren aangevoerd betreffende de gevolgde bestemmingsplanprocedure.
2.2.1. Verweerders zijn gehouden op grondslag van de aanvraag te beoordelen of voor de inrichting zoals aangevraagd vergunning kan worden verleend. Mogelijke toekomstige uitbreidingen van de inrichting, die thans niet zijn aangevraagd, spelen hierbij geen rol. De bezwaren betreffende de gevolgde bestemmingsplanprocedure hebben geen betrekking op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer en kunnen reeds om die reden niet slagen.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. De Vink
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2002
154-399.