200202342/1.
Datum uitspraak: 4 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het comité "Bewonerscomité De Noolen e.o.", gevestigd te Laren, en
[appellanten]
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam van 8 april 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Laren.
Bij besluit van 24 augustus 2001 hebben burgemeester en wethouders van Laren (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het gewijzigd uitvoeren van de op 7 mei 2001 aan hem verleende bouwvergunning voor het oprichten van een woning op het perceel [locatie], kadastraal bekend gemeente [..], sectie [..], nr. [..].
Bij besluit van 27 december 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 8 april 2002, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 23 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 juni 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord ingediend.
Bij brief van 26 juni 2002 heeft [vergunninghouder] een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. A.F. Leeman, advocaat te Hilversum, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door
Ch. M. Savelkouls-Wijermans en C.C.W. van Rooijen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb, worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.2. Appellanten betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders het door appellanten gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk hebben verklaard, omdat het comité "Bewonerscomité De Noolen e.o." (hierna: het comité) niet op grond van de hoedanigheid van rechtspersoon met beperkte rechtsbevoegdheid dan wel als 'entiteit' aan te merken is als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
2.3. Dit betoog treft geen doel. Op grond van de stukken moet worden vastgesteld dat het comité ten tijde van de beslissing op bezwaar niet over (enige vorm van) statuten beschikte, waaruit een interne bevoegdheidsverdeling en reikwijdte van de doeleindenomschrijving bleek. Dit betekent dat de voorzieningenrechter er van uit mocht gaan dat het comité ten tijde van die beslissing niet kon worden aangemerkt als een rechtspersoon ('vereniging') met beperkte rechtsbevoegdheid. In de stukken die appellanten eerst na het instellen van het beroep nog in geding hebben gebracht, te weten - onder meer - het "reglement" van het comité, kan geen aanleiding gevonden worden voor een ander oordeel, nu burgemeester en wethouders hier ten tijde van de beslissing op bezwaar geen rekening mee hebben kunnen houden. Het betoog van appellanten dat het comité reeds 20 jaar in het rechtsverkeer met een zekere mate van zelfstandigheid opereert, valt niet uit de door haar overgelegde stukken af te leiden. Derhalve kan het comité naar het oordeel van de Afdeling evenmin aangemerkt worden als een "entiteit", die anders dan op grond van de hoedanigheid van rechtspersoon te beschouwen zou zijn als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
2.4. Met de rechtbank is de Afdeling voorts van oordeel dat appellanten in de hoedanigheid van natuurlijke personen, zijnde de individuele leden van het comité, evenmin belanghebbend zijn, zodat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat het bezwaar van appellanten terecht niet-ontvankelijk is geacht door burgemeester en wethouders. In het onderhavige geval wonen appellanten in een villawijk in een bosrijke omgeving op een afstand van circa 40 meter of meer van het betreffende pand en hebben zij geen zicht op de uit te voeren wijzigingen aan dat pand, te weten de bouw van een zwembad in het souterrain en het in verband daarmee wijzigen van de achtergevel van het pand. Uit dien hoofde kan niet gezegd worden dat appellanten door de verlening van de vergunning voor het gewijzigd uitvoeren van het bouwplan rechtstreeks in hun belangen zijn getroffen. De ter zitting getoonde luchtfoto van de omgeving waar het betreffende pand wordt gebouwd, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
2.5. Gelet op het vorenstaande heeft de voorzieningenrechter met juistheid geoordeeld dat burgemeester en wethouders het gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk hebben verklaard.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Korthals Altes, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Korthals Altes w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2002