ECLI:NL:RVS:2002:AF1472

Raad van State

Datum uitspraak
4 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202325/1, 200202324/1, 200202319/1 en 200202323/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluiten van burgemeester en wethouders van Veghel inzake bouwvergunningen voor bedrijfswoning en bedrijfsruimte

In deze zaak gaat het om hoger beroep van vier appellanten tegen besluiten van de burgemeester en wethouders van Veghel, die hun aanvragen voor bouwvergunningen voor een bedrijfswoning en een bedrijfsruimte niet in behandeling hebben genomen. De besluiten tot niet-behandeling zijn genomen op 23 januari 2001, waarna de bezwaren van de appellanten ongegrond zijn verklaard op 3 juli 2001. De rechtbank te 's-Hertogenbosch heeft op 12 maart 2002 de beroepen van de appellanten tegen deze besluiten eveneens ongegrond verklaard. De appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij hun gronden hebben aangevuld.

De Raad van State heeft de zaken gevoegd behandeld op 25 oktober 2002. De appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat, hebben betoogd dat de burgemeester en wethouders niet in redelijkheid konden besluiten om de aanvragen niet te behandelen, omdat de termijn voor het indienen van aanvullende gegevens te kort was. De Raad van State oordeelt echter dat de burgemeester en wethouders de aanvragen terecht niet in behandeling hebben genomen, omdat de appellanten niet voldaan hebben aan de wettelijke vereisten voor een volledige aanvraag. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester en wethouders de bevoegdheid hadden om de aanvragen niet te behandelen, gezien de onvolledigheid van de ingediende aanvragen.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de appellanten niet hebben aangetoond dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. De rechtbank heeft ook terecht geen aanleiding gezien om de aanvragen alsnog in behandeling te nemen, ondanks het feit dat de appellanten de ontbrekende gegevens in bezwaar hebben overgelegd. De hoger beroepen worden ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraken worden bevestigd.

Uitspraak

200202325/1, 200202324/1, 200202319/1 en 200202323/1.
Datum uitspraak: 4 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant],
2. [appellant],
3. [appellant] en
4. [appellant], allen wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraken van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 12 maart 2002 in de gedingen tussen:
appellanten
en
burgemeester en wethouders van Veghel.
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 23 januari 2001 hebben burgemeester en wethouders van Veghel (hierna: burgemeester en wethouders) besloten aanvragen van appellanten om bouwvergunning voor het oprichten van een bedrijfswoning en een bedrijfsruimte op een aantal percelen in de gemeente Veghel niet te behandelen.
Bij afzonderlijke besluiten van 3 juli 2001 hebben zij de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraken van 12 maart 2002, verzonden op 21 maart 2002, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen de hen betreffende uitspraken hebben appellanten ieder afzonderlijk bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 25 april 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden van de beroepen zijn aangevuld bij brief van 27 mei 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 20 juni 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaken gevoegd en ter zitting behandeld op 25 oktober 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. L.A. Muller en A.L.M. van Lanen, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een bestuursorgaan besluiten een aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Woningwet kan van de in artikel 4:5 van de Awb geregelde bevoegdheid om de aanvraag wegens onvolledigheid niet te behandelen slechts gebruik worden gemaakt indien, de aanvrager binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen. De door burgemeester en wethouders te stellen termijn bedraagt twee weken.
2.2. Appellanten hebben afzonderlijk aanvragen om bouwvergunning ingediend voor het oprichten van een bedrijfsruimte en een bedrijfswoning.
Bij afzonderlijke brieven van 21 december 2000 hebben burgemeester en wethouders aan appellanten medegedeeld dat de aanvragen niet voldoen aan de voorschriften van de Bouwverordening van de gemeente Veghel 1992 (hierna: de bouwverordening). Appellanten zijn daarbij in de gelegenheid gesteld om de aanvragen binnen twee weken aan te vullen met de in de brief nader aangegeven tekeningen en berekeningen. Hun is daarbij voorts te kennen gegeven dat de aanvragen niet in behandeling worden genomen, indien deze gegevens niet binnen de aldus gestelde termijn zijn overgelegd.
Op 3 januari 2001 hebben appellanten nadere gegevens bij burgemeester en wethouders ingediend. Dat heeft geleid tot voormelde besluiten van 23 januari 2001.
2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid konden besluiten om de aanvragen niet te behandelen, omdat zij de termijn voor het indienen van de gevraagde gegevens, de in de desbetreffende periode gelegen feestdagen in aanmerking genomen, hebben bekort tot tien dagen, dan wel zes werkdagen.
2.3.1. Dit betoog faalt. Gelet op de in de beslissingen op bezwaar gegeven opsomming van de, ook na aanvulling, ontbrekende gegevens, heeft de rechtbank met recht geen grond gevonden voor het oordeel dat burgemeester en wethouders van de bevoegdheid om de aanvragen niet te behandelen geen gebruik hebben mogen maken.
Aangaande de gestelde strijd met het fair-play beginsel overweegt de Afdeling als volgt. Vooropgesteld moet worden dat het op de weg van de aanvrager van een bouwvergunning ligt een volledige aanvraag in te dienen. Appellanten wisten, althans konden weten dat de door hen ingediende aanvragen onvolledig waren. Zijn hebben deze niettemin op 6 december 2000 ingediend, omdat daags nadien een voorbereidingsbesluit van kracht werd dat realisatie van de bouwplannen uitsloot. Gelet op de onvolledigheid van de aanvragen, hadden appellanten er vanaf het tijdstip van indiening daarvan rekening mee kunnen houden dat burgemeester en wethouders appellanten zouden manen de aanvragen aan te vullen. De gevolgen van de omstandigheid dat appellanten de brieven van burgemeester en wethouders van 21 december 2000 kennelijk hebben afgewacht, alvorens actie te ondernemen, hebben burgemeester en wethouders daarom voor hun rekening kunnen laten, als zij hebben gedaan. Daaraan doet niet af dat in de hun gegunde periode voor het indienen van de ontbrekende gegevens enkele feestdagen vielen. Gelet hierop, kan het beroep op het fair-play beginsel, wat daarvan overigens ook zij, niet tot het door appellanten beoogde doel leiden.
2.4. De rechtbank is appellanten evenzeer terecht niet gevolgd in het betoog dat burgemeester en wethouders het gelijkheidsbeginsel hebben geschonden. Niet is gebleken dat bouwaanvragen met dezelfde gebreken door burgemeester en wethouders in andere gevallen wel zijn geaccepteerd. Dat zij, anders dan in een aantal door appellanten vermelde gevallen, niet hebben beslist dat de ontbrekende gegevens gefaseerd konden worden verstrekt, leidt niet tot een ander oordeel. De hier ontbrekende gegevens vallen niet onder de in artikel 2.1.6 van de bouwverordening genoemde stukken, zodat van gefaseerde behandeling van deze gegevens geen sprake kon zijn.
2.5. Tenslotte heeft de rechtbank terecht en op goede gronden in de omstandigheid dat appellanten de ontbrekende gegevens in bezwaar alsnog hebben overgelegd, geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat burgemeester en wethouders de aanvragen naar aanleiding van het gemaakte bezwaar alsnog in behandeling hadden moeten nemen.
2.6. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. E.M.H. Hirsch Ballin en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Roosmalen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2002
52-387.