200105141/1.
Datum uitspraak: 4 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en de vennootschap onder firma
[appellant sub 3], wonend en gevestigd te [plaats],
gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.
Bij besluit van 15 mei 2001 heeft de gemeenteraad van Rijnwaarden, op voorstel van burgemeester en wethouders van 20 februari 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "De Erdwal 2000; Boterdijk 56".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 9 augustus 2001,
nr. RE2001.65313, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 17 oktober 2001, bij de Raad van State ingekomen op 18 oktober 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 9 juli 2002 hebben verweerders medegedeeld dat het beroepschrift hun geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2002, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. drs. B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselersdijk, en verweerders, vertegenwoordigd door
mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Voorts is verschenen de gemeenteraad, vertegenwoordigd door J.P.H. Bosch, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Het plan voorziet in de vestiging van een tweewielerbedrijf op het perceel aan de [locatie].
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.2. Appellanten hebben geen bedenkingen tegen het plan ingebracht bij verweerders.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten door degene die tegen het plan tijdig bedenkingen heeft ingebracht bij gedeputeerde staten. Dit is slechts anders, voorzover het besluit van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest bedenkingen in te brengen.
2.3. Verweerders hebben het plan goedgekeurd, zodat appellanten alleen een recht tot het instellen van beroep hebben als zij belanghebbenden zijn én kunnen aantonen dat zij redelijkerwijs niet in staat zijn geweest een bedenking in te brengen.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder een belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.4. Vast is komen te staan dat appellanten belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5. Appellanten betogen dat zij redelijkerwijs niet in staat zijn geweest bedenkingen bij verweerders in te brengen, omdat de gemeente niet tijdig de tijdens de gemeentelijke hoorzitting gedane toezeggingen is nagekomen. Deze toezeggingen hadden volgens hen betrekking op het toezenden van het verslag van de hoorzitting en het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad aan hun toenmalige gemachtigde. Appellanten voeren verder aan dat, nadat zij door burgemeester en wethouders op de hoogte waren gesteld van het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad, zij zo snel mogelijk beroep hebben ingesteld bij de Afdeling.
2.6. De Afdeling is van oordeel, zoals zij reeds eerder heeft overwogen in haar uitspraak op verzet van appellanten van 4 juli 2002, in zaak
nr. 200105141/3, dat appellanten er gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat het verslag van de hoorzitting en de reactie van het gemeentebestuur op de door hen ingediende zienswijze tijdig vóór het verstrijken van de bedenkingentermijn aan hen zouden worden toegezonden. De Afdeling stelt vast dat dit echter niet is gebeurd nu appellanten eerst per brief van 10 oktober 2001, verzonden op 12 oktober 2001, door burgemeester en wethouders op de hoogte zijn gebracht van het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad, inclusief de reactie op de ingediende zienswijze, en het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten. De Afdeling is dan ook van oordeel dat appellanten redelijkerwijs niet in staat zijn geweest bedenkingen in te brengen. Appellanten kunnen derhalve aan de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, onder a, sub 2, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een recht tot het instellen van beroep ontlenen. Het beroep van appellanten is ontvankelijk.
2.7. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
2.8. Gelet hierop, dienen verweerders op na te vermelden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 9 augustus 2001, nr. RE2001.65313;
III. veroordeelt gedeputeerde staten van Gelderland in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00 welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Gelderland te worden betaald aan appellanten;
IV. gelast dat de provincie Gelderland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Kooijman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2002