ECLI:NL:RVS:2002:AF1592

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205560/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • E.M. Ouwehand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke vrijstelling en bouwvergunning voor asielzoekerscentrum met hoofdontsluitingsweg

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 november 2002 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. Het betreft een tijdelijke vrijstelling op basis van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en een bouwvergunning op basis van artikel 45 van de Woningwet voor de oprichting van een asielzoekerscentrum in Lemmer. De burgemeester en wethouders van Lemsterland hadden op 31 januari 2002 een vrijstelling verleend voor het asielzoekerscentrum, maar dit besluit werd door een voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden gedeeltelijk vernietigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester en wethouders onvoldoende aannemelijk hadden gemaakt dat de hoofdontsluitingsweg voldeed aan de eisen van artikel 17 WRO. De Voorzitter van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat het asielzoekerscentrum van tijdelijke aard is en dat het gebruik van de grond als ontsluitingsweg ook tijdelijk zal zijn. De Voorzitter heeft de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter verworpen en bepaald dat de burgemeester en wethouders geen nieuwe beslissing op bezwaar mogen nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Tevens is de bepaling van de voorzieningenrechter dat het besluit van 31 januari 2002 wordt geschorst, niet meer van toepassing, waardoor de verleende vrijstelling kan worden benut. De zaak benadrukt de noodzaak van adequate ontsluiting van het asielzoekerscentrum en de belangenafweging tussen de betrokken partijen.

Uitspraak

Raad
van State
200205560/2.
Datum uitspraak: 19 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
tspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van onder meer:
burgemeester en wethouders van Lemsterland en het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers, gevestigd te Rijswijk,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden van 6 september 2002 in het geding tussen:
[bezwaarde] wonend te [woonplaats]
en
burgemeester en wethouders van Lemsterland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2002 hebben burgemeester en wethouders van Lemsterland (hierna: burgemeester en wethouders) aan het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (hierna: COA) krachtens artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) voor een periode van vijf jaar ingaande op de dag van de dagtekening van dit besluit vrijstelling verleend van de ter plaatse geldende bestemmingsplannen “Sportvelden De Rien” en “Buitengebied” ten behoeve van het oprichten van een asielzoekerscentrum op een locatie nabij de Straatweg te Lemmer, ten noorden van het sportpark “De Rien” op de percelen weiland kadastraal bekend gemeente Oosterzee, sectie D, nos. 2604, 2606 en 2677 (hierna: asielzoekerscentrum) met een hoofdontsluiting vanaf de Straatweg via de percelen grond gelegen tussen de panden Straatweg 72 en 74 te Lemmer, kadastraal bekend gemeente Oosterzee, sectie D, nos. 1663 en 2626 (hierna: hoofdontsluitingsweg). Bij dat besluit hebben zij tevens een tijdelijke bouwvergunning als bedoeld in artikel 45 van de Woningwet verleend voor het oprichten van het asielzoekerscentrum.
Bij besluit van 15 mei 2002 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door [bezwaarde] (hierna: [bezwaarde]) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juni 2002 , verzonden op 11 juni 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: voorzieningenrechter) het daartegen door [bezwaarde] ingestelde beroep gegrond verklaard en het genoemde besluit van 15 mei 2002 gedeeltelijk vernietigd. Tevens is daarbij een voorlopige voorziening getroffen.
Bij besluit van 31 januari 2002 (hierna: bestreden besluit) hebben burgemeester en wethouders het door [bezwaarde] tegen het primaire besluit van 31 januari 2002 gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.
Bij uitspraak van 6 september 2002, verzonden 9 september 2002, heeft de voorzieningenrechter het daartegen door [bezwaarde] ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit wederom vernietigd voor zover dat betrekking heeft op de gronden waarop de hoofdontsluitingsweg is geprojecteerd. Tevens is daarbij overwogen dat burgemeester en wethouders opnieuw met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op het bezwaar van [bezwaarde] nemen. Tevens heeft de Voorzieningenrechter daarbij bepaald dat het verzoek van [bezwaarde] om het treffen van een voorlopige voorziening wordt toegewezen en dat de voorlopige voorziening wordt getroffen inhoudende dat het primaire besluit van 31 januari 2002, voor zover dit besluit betrekking heeft op de gronden waarop de hoofdontsluitingsweg is geprojecteerd, wordt geschorst tot twee weken na de dag waarop burgemeester en wethouders hun nieuwe beslissing op bezwaar op de voorgeschreven wijze hebben bekendgemaakt.
Tegen deze uitspraak hebben onder meer verzoekers bij brief van 17 oktober 2002, ingekomen op die datum, hoger beroep ingesteld. Tevens hebben zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 november 2002, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. A. ten Veen, advocaat te Amsterdam, en [bezwaarde], vertegenwoordigd door mr. E. Wiarda, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek van verzoekers strekt er toe dat zij hangende de hoger beroepen gebruik kunnen maken van de vrijstelling ten behoeve van de hoofdontsluitingsweg. Verzoekers hebben daartoe gesteld dat het asielzoekerscentrum vrijwel is voltooid en op korte termijn in gebruik zal worden genomen. Het COA dient op korte termijn grote aantallen asielzoekers te huisvesten, ook in Lemmer. Indien de hoofdontsluitingsweg niet tegelijkertijd met het asielzoekerscentrum in gebruik kan worden genomen, kan dat centrum, aldus verzoekers, niet op adequate en veilige wijze worden ontsloten. De hoofdontsluitingsweg is bedoeld voor het personeel van het asielzoekerscentrum, alsmede voor het bezorgend (vracht)verkeer. Deze functie van de hoofdontsluitingsweg kan niet worden overgenomen door de andere bestaande ontsluitingsweg. In geval van calamiteiten dient het terrein op adequate wijze vanaf twee zijden bereikbaar te zijn, hetgeen zonder de hoofdontsluitingsweg niet mogelijk is.
2.2. Naar voorlopig oordeel van de Voorzitter heeft de voorzieningenrechter ten onrechte overwogen dat burgemeester en wethouders voor wat betreft de hoofdontsluitingsweg onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 17 van de WRO. Niet in geding is immers dat het asielzoekerscentrum van tijdelijke aard is. Voorshands is voldoende komen vast te staan dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de grond als ontsluitingsweg ten behoeve van het asielzoekerscentrum evenals het centrum zelf tijdelijk zal zijn. Niet is gebleken dat de hoofdontsluitingsweg niet is uitgevoerd ten behoeve van de vestiging van het asielzoekerscentrum en dat de ingevolge artikel 17, vierde lid, van de WRO bestaande plicht tot verwijdering na afloop van de vijfjaartermijn zich niet ook daarover uitstrekt. In hoeverre de desbetreffende weg ook na het beëindigen van het asielzoekerscentrum gehandhaafd kan blijven ten dienste van de dan geldende bestemming, kan thans niet worden overzien en is voor de toepassing van artikel 17 van de WRO ook niet relevant.
2.3. Naar voorlopig oordeel faalt het betoog van [bezwaarde] in hoger beroep dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bestreden besluit voor wat betreft de ingangsdatum van de vrijstellingentermijn en in het verlengende daarvan de instandhoudingtermijn van de bouwvergunning wegens strijd met de wet dient te worden vernietigd. Vooralsnog heeft de voorzieningenrechter terecht bepalend geacht hetgeen omtrent de ingangsdatum in het vrijstellingsbesluit en de bouwvergunning is aangegeven en niet, naar [bezwaarde] heeft gesteld, hetgeen dienaangaande in de overeenkomst met het COA is bepaald. Dit betekent dat de voorzieningenrechter terecht heeft vastgesteld dat de vrijstellingstermijn – en in het verlengde daarvan de instandhoudingtermijn - is aangevangen op 1 februari 2002 en eindigt op 31 januari 2007. Het feit dat het COA eerst op 22 april 2002 met de bouwwerkzaamheden is gestart, kan niet tot het oordeel leiden dat de wet niet goed is toegepast, aangezien daarmee de termijn gedurende welke het COA van de vrijstelling en bouwvergunning gebruik kon maken feitelijk is bekort.
2.4. Hetgeen [bezwaarde] verder in beroep bij de voorzieningenrechter en hoger beroep nog heeft aangevoerd met betrekking tot de Flora- en Faunawet en de geluidbelasting ter plaatse leidt niet tot de slotsom dat in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de hoofdzaak geen gebruik zou kunnen worden gemaakt van de verleende vrijstelling. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat inmiddels ter plaatse van de hoofdontsluitingsweg een zandbed is aangebracht en het asielzoekerscentrum vrijwel is voltooid. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de geluidsbelasting – veroorzaakt door ongeveer 2 x 35 verkeerbewegingen per etmaal – zodanig is dat het in gebruik nemen van het asielzoekerscentrum met hoofdontsluiting onevenredig bezwarend zou zijn.
2.5. Gelet op het voorgaande en bij afweging van de overige betrokken belangen, bestaat aanleiding na te melden voorziening te treffen. Dit brengt mee dat de bepaling van de voorzieningenrechter dat het besluit van 31 januari 2002, voor zover dit besluit betrekking heeft op de gronden waarop de hoofdontsluitingsweg is geprojecteerd, wordt geschorst tot twee weken na de dag waarop burgemeester en wethouders hun hernieuwde beslissing op de voorgeschreven wijze hebben bekendgemaakt haar betekenis heeft verloren en de verleende vrijstelling kan worden benut.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat burgemeester en wethouders geen nieuwe beslissing op bezwaar nemen, voordat de Afdeling op het door hen ingestelde hoger beroep heeft beslist;
II. verstaat dat de bepaling van de voorzieningenrechter dat het besluit van 31 januari 2002, voor zover dit besluit betrekking heeft op de gronden waarop de hoofdontsluitingsweg is geprojecteerd, wordt geschorst tot twee weken na de dag waarop burgemeester en wethouders hun hernieuwde beslissing op de voorgeschreven wijze hebben bekendgemaakt haar betekenis heeft verloren, zodat de bij het besluit van burgemeester en wethouders van 31 januari 2002 verleende vrijstelling kan worden benut.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2002
224.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,